H3. Leertheoretische benaderingen van psychopathologie


  1. Kenmerkend voor de leerpsychologie is de translationele benadering. Wat wil translationeel benadering zeggen?

    De voortdurend wisselwerking tussen onderzoek en praktijk

  2. Het baanbrekende werk van 2 personen vormt tot op vandaag de basis van de leertheoritische benadering? Wie zijn het?

    Edward Lee Thorndike en Ivan Pavlov

  3. Wet van effect?

    Thorndike: Gedrag dat tot een aangenaam uitkomst leidt zal in frequentie toenemen, terwijl gedrag dat tot een onaangename uitkomst leidt in frequentie zal afnemen.

  4. Thorndike en Pavlov experimentele benaderingen lijken op elkaar. Toch zijn er verschillen, noem ze.

    In de experimenten van Thorndike was het toedienen van voedsel afhankelijk van het gedrag van het proefdier (kat moet iets doen). Bij Pavlov was toediening van voedsel onafhankelijk van wat het proefdier deed.

  5. Operant conditionering is gebaseerd op Thorndikes werk. Wat was de originele naam van Thorndikes leerparadigma?

    Instrumentele conditionering

  6. Wat was Skinners kritiek over Thorndikes werk?

    Volgens Skinner moest de proefleider voortdurend aanwezig blijven, om na iedere succesvolle poging het proefdier weer in de kooi te plaatsen. Verder had hij fundamenteel bezwaar: het natuurlijke verloop van het gedrag wordt niet onderzocht, aangezien de onderzoeker het gedrag opdeelt in afzonderlijke pogingen van het dier.

  7. Noem de basistermen van instrumentele (S, R, O) en klassieke (OP, OR, VP, VR) conditionering

    S = discriminative prikkel of siruatie
    R = Respons
    O = Outcome (uitkomst)
    OP = Onvoorwaardelijke prikkel (ongeconditioneerde stimulus)
    OR = Onvoorwaardelijke respons (ongeconditioneerde respons)
    VP = Voorwaardelijke prikkel (geconditioneerde stimulus)
    VR = Voorwaardelijke respons (geconditioneerde respons)

  8. Hoe definieren De Houwer, Barners-Holmes en Moors als leren?

    Als gedragsveranderingen van een organisme die het resultaat zijn van regelmatigheden in de omgeving. Met regelmatigheden in de omgeving wordt verwezen naar alles wat meer inhoudt dan de aanwezigheid van slechts één stimulus op een uniek moment in de tijd.

  9. Associatievorming?

    De traditionele verklaring voor conditionering is dat leren plaatsvindt door associatievorming in het geheugen. Een associatie is een hypothetisch construct waarlangs activatie van de ene mentale representatie naar de andere kan stromen.

  10. Wat is de verschil tussen S-R leren en S-S leren?

    Bij S-R leren wordt een directe verbinding tussen VP en VR gemaakt. Vertaald in Pavlovs experiment betekent dit dat er een directe associatie zou ontstaan tussen de representatie van de zoemer en de representatie van de speekselreflex.
    Bij S-S leren wordt geconditioneerd respons gemedieerd door een VP-OP associatie. Vertaald in Pavlovs experiment: door het gespaard aanbieden van de zoemer en het voedsel ontstaat in het geheugen een associatie tussen de mentale representatie van beide. Dus wanneer de zoemer afgespeeld wordt, activeert dit de mentale representatie van het voedsel.

  11. Behalve associatie leertheorien is er ook propositionele theorie. Wat houdt het in?

    Prospositionele leren vindt plaats middels het opslaan van hypothese - of propositie - in het geheugen en de mate van vertrouwen in de hypothese.
    Vertaald in Pavlovs experiment: "Als ik de bel hoor, zal ik voedsel krijgen"
    (Terwijl een associatie gebeurtenissen alleen met elkaar verbindt, doet een propositie dus ook een uitspraak over de aard van verband)

  12. Fytogenetische adaptatie vs Ontogenetische adaptatie?

    - Fytogenetische adaptatie = aanpassing van de soort aan de omgeving
    - Ontogenetische adaptatie = aanpassing aan de omgeving tijdens de levensloop van een organisme

  13. Appetitieve conditionering kan ons helpen verslaving en obesitas begrijpen, hoe?

    De leertheorie stelt dat stimuli (de VP's) geassocieerd raken met de inname van het product (de OP) en/of de lichamelijke effecten ervan (OR). De VP's kunnen daardoor craving naar het product (in zo'n geval de VR) gaan uitlokken.
    Vb. mevr X is verslaafd aan alcohol. Via klassieke conditionering heeft ze geleerd om zien van een glas (VP) wijn te associëren met de inname van alcohol (OP) en aangenaam gevoel (OR)

  14. Hoe is instrumentele conditionering betrokken bij verslaving en obesitas? (valt ook onder appetitieve conditionering)

    De consumptie van het product is instrumenteel gedrag dat wordt beloond door positieve consequenties. De consumptie kan ook beloond worden de reductie van een negatieve toestand, zoals een afname van ontwenningsverschijnselen.

  15. Volgens wet van effect zou negatieve gevolgen van verslaving, zoals financiële kosten, een stop achter verslaving moeten zetten. Maar het is niet het geval, leg toe.

    Instrumenteel gedrag staat onder controle van twee verschillende systemen:
    I. Doelgericht gedrag (R-O): dit gedrag is gebaseerd op associatie tussen responsen en uitkomsten
    II. Gewoontegedrag (S-R): dit gedrag is gebaseerd op associatie tussen stimuli en responsen, maar wordt niet gemedieerd door de uitkomst die het gedrag genereert.
    In geval van verslaving, na een tijdje het wordt een gewoontegedrag.

  16. Een manier om R-O en S-R leren uit elkaar te halen is de uitkomstdevaluatieprocedure. Hoe gaat het in werk?

    Aanleren de proefdieren een respons uit te voeren om een beloning (eten) te krijgen. Vervolgens devalueert men deze uitkomst, bijv door de proefdieren veel eten te geven, tot verzadigd. Als deze devaluatie tot een vermindering van het gedrag leidt, kunnen wel stellen dat het om doelgericht gedrag ging. Indien de devaluatie niet tot een vermindering van het gedrag leidt kunnen we stellen dat het om gewoontegedrag ging.

  17. Pavloviaanse-instrumentele transfer (PIT)

    PIT is a psychological phenomenon that occurs when a conditioned stimulus that has been associated with rewarding or aversive stimuli via classical conditioning alters motivational salience and operant behavior.

  18. Wie is de grondlegger van behaviorisme?

    Watson

  19. Wat zijn de kritiek op Watsons angsttheorie?

    I. Observatie dat niet iedereen die aan een angststoornis lijdt een relevante geschiedenis van aversieve conditionering heeft.
    (Dit is echter geen genadeslag voor de leerbenadering, Onderwzoek wijst immers uit dat ook observationeel leren en leren via instructie tot linken van VP aan een OP en bijgevolg tot angst kunnen leiden)
    II. Niet iedereen die een trauma of een akelige gebeurtenis meegemaakt heeft een angststoornis ontwikkelt.
    ! De moderne leertheorie houdt daarom rekening met individuele verschillen tussen mensen.

  20. Latente inhibitie?

    Een bekende stimulans duurt langer om een betekenis te krijgen dan een nieuwe stimulans.
    Het latente inhibitie-effect verwijst naar de observatie dat conditionering trager verloopt indien de VP vooraf enkele keren zonder OP aangeboden is
  21. Wat is het hoofdsymptoom van angststoornissen?

    Vermijding

  22. Wat is de klassieke verklaring voor vermijdingsgedrag volgens Mower (1947)?

    Mower's tweefactorentheorie:
    I. Eerste factor is klassieke conditionering, is verantwoordelijk voor het opwekken van de angst.
    II. De tweede factor, instrumentele conditionering, komt in het spel wanneer het vermijdingsgedrag gesteld wordt. Vermijdingsgedrag wordt bekrachtigd door de daling van de angst die erop volgt.

  23. Voorspellingsfout?

    Alleen als een prikkel voorafgaat aan een verrassende gebeurtenis, zal erover geleerd worden. Conditionering is normaliter afhankelijk van voorspellingsfout.

  24. Sommigen argumenteren dat blokkeringseffect een adaptief fenomeen is. Hoezo?

    Om op een effectieve en efficiënt manier te reageren op zijn omgeving, moet elk organisme een onderscheid kunnen maken tussen goede  en minder goede voorspellers van belangrijke gebeurtenissen. Reageren op redundante signalen kan immers gespaard gaan met onnodige kosten. Een geblokkeerde prikkel is inderdaad redundant: zo'n prikkel levert immers geen nieuwe informatie.

  25. Wat wil verrassingshypothese zeggen? en hoe wordt het gebruikt bij gedragsverandering?

    De verrassingshypothese stelt dat zolang een belangrijke OP onvoldoende voorspeld is, het leersysteem actief zal blijven zoeken naar betere voorspellers.
    Verrassingshypothese vormt basis voor aanpassing van eerder geleerd gedrag. Een plotse verandering in de OP genereert opnieuw verrassing en activeert het leersysteem.

  26. Extinctieleren?

    Extinctieleren is in zeker zin het tegenovergestelde van acquistieleren, het gaat om het leren van de afwezigheid van een belangrijke gebeurtenis.
    Extinctie bij operante conditionering gebeurt wanneer het gedrag niet langer gevolgd wordt door bekrachtiger.

  27. Extinctie is een eenvoudig fenomeen, maar er zijn wel voorwaarden aan gebonden. Welke?

    I. Partiële bekrachtiging zal uitdoving vertragen
    II. Geconditioneerd gedrag is duurzamer wanneer het minder vaak is bekrachtigd.
    III. Vermijdingsgedrag verhindert uitdoving.
    IV. Snelheid van uitdoving hangt af van het type gedrag. Geconditioneerde gedragingen die preparatorisch van aard zijn doven meestal snel uit tijdens extinctie. Niet-preparatorische gedragingen, daarentegen, doven vaak trager uit of helemaal niet.