Fysieke ontwikkeling
De prenatale periode is te verdelen in drie fasen:
- Zygotische fase (1ste 2 weken)
- Embryonische fase (3e-8e week)
- Foetus fase (9e-laatste week van zwangerschap)
Na versmelting van een eicel en zaadcel begint een zygote zijn weg naar de baarmoeder. Deze reis duur ongeveer twee weken en gedurende deze tijd begint de zygote zich steeds meer te delen
In de embryonale periode ontwikkelen alle belangrijk organen zich. Het embry krijgt voedingstoffen binnen via de placenta.
Foetale periode → groei en verfijning van de organen en lichaamstructuur. Bovendien verandert de foetus in verhouding: hoofd-lichaamverhouding, waarbij het hoofd in verhouding tot het lichaam steeds kleiner wordt = cephalocaudale ontwikkeling.
Aan het einde van de twaalfde week beginnen de genitalia zich te differentieren in mannelijke- of vrouwelijke genitaliën. Foetussen zijn in staat om in de loop van de zwangerschap te reagere op stimuli van de buitenwereld, bijv op de hartslag en taal van de moeder.
Teratogenen zijn omgevingsstoffen die schade aan kunnen brengen gedurende de prenatae periode. Vb, cocaine, antidepressiva, alcohol, tabak, marijuana. Het potentiele effect van een teratogeen op de prenatale ontwikkeling gang af van hoe vroeg of lat se blootstelling ervan gebeurt in de zwangerschap. Zo kan een teratogeen grote invloed uitoefenen op de ontwikkeling van de organen wanneer de moeder dit middel inneemt gedurende de embryonale periode. De foetus kan ook reageren op moederlijke stress of voeding. Babys die voor de geboorte blootgesteld zijn aan hoge hoeveelheid stresshormonen laten meer angst, impulsivteit, executieve disfuncties en aandachtsproblemen zien na de geboorte.
De kindertijd (18-24 maanden na geboorte) is de periode waarin de snelste ontwikkelingsveranderingen plaatsvinden die grote invloed hebben op de latere ontwikkeling.
De puberteit is de ontwikkelingsfase waarin reproductieve systeem begin te groeien. Een toename van hormonen in zowel mannen (androgenen, met name testosteron) en vrouwen (oestrogeen en progesteron) dragen bij aan veranderingen in de fysieke lichaamsbouw, reproductied vermogen en emoties en gedrag gerelateerd aan seksuele aantrekkingskracht.
Ontwikkeling van denken bij baby's
De eerste 18 tot 24 maanden na de geboorte is een periode van snelle veranderingen in de ontwikkeling. Een baby wordt geboren met werkende sensorische systemen, alleen het zich is niet helemaal rijp. Al meteen na de geboorte reageren baby's op stimuli en al snel doen ze dat selectief. Habituatie is een afname in aandacht die een baby vertoont als hij langere tijd naar een stimulus kijkt. De voorkeur voor nieuwe stimuli laat zien dat baby's actief proberen informatie te leren over hun omgeving. Binnen enkele weken na de geboorte zijn baby's vooral geïnteresseerd in de dingen in hun omgeving die ze kunnen controleren. Tot een maand of 3, vier stoppen baby's alles in hun mond, naarmate de baby ouder wordt gaan ze objecten ontdekken met hun handen en hun ogen.
Vanaf maand 5 onderzoeken baby's echt objecten. Dit gedrag neemt af als de baby een object leert kennen. Het onderzoeken van een object vereist gerichte aandacht en daardoor zijn baby's moeilijker af te leiden als ze bezig zijn een nieuw object te onderzoeken. Zo zijn baby's van ongeveer 6 maanden in staat om de handelingen met een object van een volwassene na te botsen. Vanaf die leeftijd doen baby's aan gezamenlijke visuele aandacht met volwassenen. Dit betekent dat de baby daar heen kijkt waar de volwassenen ook heen kijkt. Op deze manier leer een baby welke objecten belangrijk zijn. Als baby's op de leeftijd zijn dat ze kunnen kruien of lopen nemen ze deel aan social referencing → Ze houden hun verzorger in gaten om aan zijn/haar emotionele uitdrukking te zien of er gevaar dreigt of niet.
Kernprincipes van de fysieke werkelijkheid
Volwassenen hebben een aantal kernprincipes in de aard van de fysieke werkelijkheid. Vb. objecten blijven bestaan ook al worden ze aan het oog onttrokken. Empiristen stellen dat principes verworven worden door het gebruik van onze zintuigen en onze algemene leervermogens. Nativisten stellen dat de principes in ieder geval deels zijn aangeboren.
Baby's lijken langer naar een onverwachte gebeurtenis te kijken dan naar verwachte gebeurtenis.
Schending-van-de-verwachting experimenten (violation of expectation experiments): baby's worden eerst gehabitueerd op een fysiek evenement. Dan krijgen de baby's twee variaties te zien op de originele gebeurtenis: een mogelijke gebeurtenis en een onmogelijke gebeurtenis. De mogelijke gebeurtenis verschilt meer van de originele gebeurtenis, ondanks dat kijken baby's langer naar de onmogelijke gebeurtenis. Dit toont aan dat baby's (3.5 maand +) al enig bergip hebben van de kernprincipes.
Piaget en objectpermanentie
Objectpermanentie is het principe dat een object blijft bestaan zelfs als het buiten het zicht is. Piaget is de grondlegger van onderzoek naar objectpermanentie. Piaget concludeerde dat het besef van objectpermanentie in 6-9 maanden baby nog fragiel is. Tegen de tijd dat een baby 10-12 maanden is, is het in staat om veranderde verstop plaats problemen op te lossen. Sommige onderzoekers stellen dat 1 van de redenen dat baby's meer moeite hebben met de problemen van Piaget is dat de problemen van Piaget gecontroleerde bewegingen vereisen en dat baby\s hier nog niet goed toe in staat zijn.
Piaget onderzoek naar de primitieve vermogens van een kind zich ontwikkelen tot de volwassen vermogens leidt tot een theorie over cognitief ontwikkeling: assimilatie en accommodatie.
Bij assimilatie worden nieuwe ervaringen ingepast in een bestaande schema's. Hiervoor moeten bestaande schema's aangepast worden → accommodatie.
Operatie = omkeerbare actie (vb. je kunt licht aandoen en vervolgens weer uit doen). Operaties worden veelvuldig gebruikt door kinderen om de omgeving te onderzoeken → operatieschema's.
Vier typen schema's volgens Piaget:
1. De sensorimotorische fase schema's: basis vormen voor het handelen met aanwezige objecten. t/m 2e levensjaar.
2. Preoperationele fase schema's: Het kind is in staat verder te denken dan het hier en nu. Ze kunnen objecten symboliseren. 2e t/m 7e jaar.
3. Concreet operationele fase schema's: begrip van operaties die nog niet geïnternaliseerd zijn. 7e t/m 12e jaar.
4. Formeel operationele fase: Hierin ontwikkelt het kind schema's van operationele principes die in veel situaties opgaan. Adolescentie t/m volwassenheid.
De overgang tussen de verschillende fasen is geleidelijk en de leeftijd waarop kinderen bepaalde soorten schema's ontwikkelen kan nogal variëren. Wat wel vast staat is de volgorde van de fasen.\
Beperkingen van Piagets theorie:
- Onduidelijk over het proces van verandering, de theorie is hier niet voldoende expliciet en concreet over.
- De theorie overschat de leeftijdsverschillen in de manier van denken. Onderzoek stelt dat bij waarschijnlijk de vermogens van heel jonge kinderen onderschat en de vermogens van volwassenen overschat. Sommige mensen kunnen nooit volledig formeel operationeel denken.
- Onderschat de rol van de sociale omgeving
Vygotsky
Iemand die sterk de nadruk legt op de rol van de sociaal-culturele omgeving is Vygotsky. Volgens Vygotsky is cognitieve ontwikkeling voornamelijk het internaliseren van symbolen, ideeën en manieren van redeneren die bestaan in de cultuur waarin het kind opgroeit. Vygotsky stelt dat taal de fundering vormt voor de ontwikkeling van denken op hoger niveau. Kinderen leren woorden als communicatiemiddel en leren ze vervolgens te gebruiken als symbolen voor het denken: verbaal denken. De woorden van een taal leiden tot verbaal denken op een manier dat ze waarden en activiteiten van een cultuur reflecteren. Vygotsky ontdekte dat kinderen tussen de vier en zes jaar oud vaak hardop praten op een niet-communicatieve manier → overgangsfase in verbaal denken. Rond de leeft van 7 jaar verdwijnt het hardop praten en wordt de spraak geïnternaliseerd.
Vygotsky had de overtuiging dat kinderen leren om te denken als een functie van zgn tools van intellectuele aanpassing die hun cultuur aanschaft. Vb. nummers, alfabet, maar ook boeken, potloden, pc.
Het fundamentele idee van Vygotsky is dat ontwikkeling eerst plaats vindt op sociaal niveau en daarna pas op individuele niveau. De zone van proximale ontwikkeling is het verschil tussen wat een kind alleen kan doen en wat het kind kan doen samen met een competentere ander. Kritisch denken is dan ook voornamelijk het resultaat van de dialoog, een sociale samenwerkingskracht. Een consequentie hiervan is dat mensen die in verschillende culturen opgroeien, verschillende cognitieve vermogens ontwikkelen.
Informatieverwerkingsperspectief
Het informatieverwerkingsperspectief stelt dat de mind een set van samenwerkende onderdelen is. Elk van deze onderdelen kan veranderen naarmate het kind ouder wordt.
- Cognitieve ontwikkeling kan het gevolg zijn van veranderingen in het algemene operatiesysteem van de mind.
- We kunnen pas expliciete herinneringen uiten als we leren praten.
- Baby's van 10-12 maanden vertonen tekenen van semantisch geheugen.
20-24 maanden kinderen hebben episodisch herinneringen, maar dat is nog infrequent en fragmentarisch. Pas vanaf 3/4 jr wordt het episodische geheugen echt duidelijk. Rond 15 jr is de capaciteit van het werkgeheugen volgroeid. Verbeteringen in de executieve functies zijn toe te schrijven aan de ontwikkeling van prefrontale cortex.
Sociale wereld
Het is belangrijk dat kinderen ook leren over de sociale wereld. Kinderen besteden veel tijd aan het proberen om andere te begrijpen. Verdeling van mensen in groepen:
- Entiteiten die uit zichzelf begwegen
- Entiteiten die niet zelf bewegen
Theory of mind → de mogelijkheid om de eigen gedachten, gevoelens en gedragingen te begrijpen en de gedachten, gevoelens en gedraging van iemand anders. Theory of mind impliceert het hebben van een oorzaak-verklaring framework om de intentie van gedrag toe te kunnen wijzen en gedrag van iemand anders te voorspellen.
Valse overtuiging problemen → fout in de werkelijkheid, maar waar in de geesten van de mensen die het geloven. Valse overtuiging problemen kunnen meestal pas vanaf 4 jr worden opgelost. Kinderen die veel alsof spelletjes spelen met andere kinderen begrijpen valse overtuiging problemen vaak makkelijker. Alsof spelletjes stimuleren ook andere vormen van logisch redeneren.
Autisme is een aangeboren stoornis die in sommige gevallen genetisch van aard is en in andere gevallen het gevolg kan zijn van prenatale beschadiging aan de hersenen. De belangrijkste kenmerken van autisme zijn beperkingen in sociale interactie, ernstige beperkingen in het leren van taal, de neiging tot herhaaldelijke handelingen en een sterke interesse in een bepaald gebied. Onder de eerste tekenen van autisme vallen onder andere het falen in het langdurig houden van oogcontact, het niet kunnen begrijpen van emotionele gezichtsuitdrukkingen bij anderen, en het vermogen om iemand anders zijn of haar blik te kunnen volgen. Het taalprobleem lijkt secundair te zijn aan het gebrek van interesse in communicatie. Mensen met autisme presteren slecht op valse overtuiging tests. Een paar mensen, vooral degenen met mildere vorm van autisme, Asperger's Syndroom, kunnen wel goed presteren op school en werk. Maar zelfs zij hebben moeite om false beliefs en andere niet-letterlijke mentale toestanden te begrijpen.
Sommige wetenschappers geloven dat chimpansee geen theory of mind hebben, maar een zgn theory of behavior. Chimpansees slagen er immers niet in om false-beliefs tasks te vervullen.
Taal
De meeste ontwikkelingspsychologen stellen dat een deel van de taalmechanismen is aangeboren en dat de rest ontwikkelt in een omgeving met voldoende modellen en veel gelegenheid om te oefenen. Overeenkomst tussen talen: elk taal bestaat uit morfemen. Dit zijn de kleinste betekenisvolle eenheden van een taal. Morfemen zijn soms woorden, soms onderdelen van woorden.
Alle talen hebben ook een soortgelijke hiërarchische structuur. Op het hoogste niveau heb je zinnen. Die kun je opdelen in zinsneden (phrases). Die kun je opdelen in woorden/morfemen en die je weer opdelen in fonemen. Fonemen zijn elementaire klinker en medeklinker klanken. Grammatica zijn de regels die bepalen hoe we eenheden op een lager niveau ordenen om zo een hoger niveau te produceren.
- Syntax: hoe we woorden moeten ordenen zodat er zinsneden en zinnen geproduceerd worden.
- Fonologie zijn de regels die bepalen hoe fonemen, morfemen kunnen vormen.
- Morfologie zijn de regels die bepalen hoe morfemen gecombineerd kunnen worden om woorden te vormen.
Chromsky en taalverwervingsapparaat
De linguist Chromsky stelt dat grammaticaregels fundamentele eigenschappen zijn van de menselijke mind. Volgens Chromsky zijn grammaticaregels verbonden met een systeem van de mind dat betekenissen representeert. Elke sey grammaticaregels is gebaseerd op fundamentele regels: universele grammatica. Chromsky kwam met het concept taalwervingsapparaat (language aquisition device → LAD). Dit apparaat bevat een aangeboren basis voor universele grammatica en een serie aangeboren mechanismen die het kind in staat stellen de specifieke regels van hun eigen taal te leren.
Pidgintaal is een primitief communicatiesysteem dat ontstaat als mensen met verschillende moedertalen gelijktijdig een regio koloniseren. Een pidgintaal heeft meestal geen grammaticaregels en gebruikt woorden uit verschillende talen. Vanuit een pidgintaal ontstaat een creooltaal die wel een volledig set grammaticaregels heeft. Dit proces kan snel gaan en levert bewijs voor het bestaan van een LAD.
Het lijkt erop dat het LAD het effectiefst werkt in de eerste 10 jr van het leven. na het 10e levensjaar wordt het moeilijker om een taal te leren en bijna onmogelijk om dan de grammatica te leren. Behalve LAD heeft een kind ook een LASS (language acquisition support system) nodig. Dit systeem wordt gebonden door de sociale wereld. Volwassenen spelen hierbij vaak een belangrijke rol doordat zij tegen de kinderen pareten en zo woorden en grammatica leren.
Tweetaligheid
Over het algemeen des te vroeger een king blootgesteld is aan de 2e taal, des te groter de kans dat hij/zij bekwaamheid in deze taal zal krijgen. Bovendien des te meer de 2e taal op de moedertaal lijkt, des te makkelijker het is om deze tweede taal onder knie te krijgen.
- Gelijktijdig tweetaligen: vanaf geboorte blootgesteld aan 2 talen
- Sequentiële tweetaligen: verwerven 2e taal pas laten
Neuroimaging laat zien dat activatie van hersengebied bij 2e taal hetzelfde is als 1ste taal bij gelijktijdig tweetaligen. Het is anders bij sequentiële tweetaligen en ze kunnen ook 2de taal nooit goed als gelijktijdig tweetaligen.
Nadelen tweetaligheid:
- Vetraging in ontwikkeling van syntax
- Kleinere vocabulaire in elke taal i.v.m. kinderen die slechts 1 taal spreken
- Langzamer in het terughalen van individuele woorden vanuit het lange termijn geheugen
Voordelen tweetaligheid:
- Herkennen meer fonemen
- Meer gevoelig tegenover culturele waarden van sprekers in allebei de talen
- Vergrote executieve functies → switchen van taken en inhibitie