Redeneren = het vermogen om onze herinneringen te gebruiken om onze huidige situatie te begrijpen, plannen te maken voor de toekomst, problemen op te lossen en ons op de toekomst voor te bereiden.
Intelligentie = het algemene vermogen om te redeneren.
Duale verwerkingstheorieën
Er bestaan 2 soorten processen binnen het geheugen:
- Automatische processen
- Inspannende processen.
Automatische processen vereisen niet veel van de gelimiteerde capaciteiten van het werkgeheugen, terwijl inspannende processen dit wel doen.
Veel psychologen zijn het met elkaar eens dat mensen bij het oplossen van problemen in het algemeen twee manieren van verwerking hebben. Zulke duale verwerkingstheorieën stellen dat er twee soorten van denken bestaan:
- Een manier van verwerking die snel, automatisch en onbewust is
- Een manier van verwerking die langzaam, inspannend en bewust is
(andere benamingen: impliciet/expliciet, heuristisch/analytisch, automatisch/gecontroleerd)
Het snelle impliciet systeem verwerkt impressies, gevoelens en intuïties die het langzame expliciete systeem vervolgens nader beschouwt. Het langzame systeem heeft op deze manier controle over het snelle systeem. Echter, bij routines heeft het snelle systeem de overhand. Hoewel het langzame systeem ook een rol heeft bij dieren is het bij mensen het best ontwikkeld.
Inductief redeneren
Inductie/ inductief redenen is het proberen om uit observaties of feiten nieuwe principes of stellingen te halen → hypothese constructie. Hoewel mensen uitzonderlijk goed zijn in sommige vormen van inductief redeneren is wetenschappelijk redeneren iets wat niet iedereen onder de knie krijgt. Wetenschappelijk redeneren is het generen van hypothesen over hoe iets in de wereld werk en vervolgens het systematisch testen van deze hypothesen. Wetenschappelijk redeneren kan verbeteren door oefening.
Mensen zijn erg goed in inductue, maar maken ook fouten. Aantal systematische biasen in redenering:
- Beschikbaarheid bias (availability bias): we richten op informatie die makkelijk toegankelijk is voor ons.
- Bevestiging bias (confirmation bias): de neiging om informatie op te zoeken, te interpreteren, te begunstigen en terug te roepen op een manier die iemands bestaande geloofsovertuigingen of hypothesen bevestigt. De bevestiging bias kan komen doordat het evolutionair gezien beter is om te blijven bij een hypothese die lijkt te werken dan om de grenzen en beperkingen van deze hypothese uit te testen, omdat je hiermee nogal wat risico's kan nemen.
- Voorspelbare wereld bias (predictable-world bias) we zijn zo gericht op het vinden van orde en regelmaat in onze wereld dat we die zelfs 'zien' als die er niet is. Bijv. bijgeloof.
[Vb. bij gokkers. Veel gokkers matchen hun resultaten: als de kans 2/3 is dat je een gele bal trekt en je hebt net twee gele ballen getrokken, zullen ze gokken dat de volgende bal rood is (getrokken ballen gaan weer terug in de ton). Een betere strategie zou maximaliseren zijn: hierbij gok je steeds dat de volgende bal geel is, omdat dit elke x de grootste kans op success biedt.]
Deductief redeneren
Deductief redeneren is het proberen tot een logische conclusie te komen die waar moet zijn als je bepaalde aannames voor waarneemt. Wiskunde = deductief redeneren.
- Serieprobleem: een probleem waarvoor je items moet organiseren op basis van vergelijkingen
- Syllogisme: grote aannamen en een kleine aanname de je moet combineren om te beoordelen of een bepaalde stelling klopt of niet.
We maken veel gebruik van onze kennis van de echte wereld voor het deductief redeneren. Dit zie je ook terug bij syllogismen, niet alleen de vorm van het probleem is van belang, maar ook onze kennis anders kan het tot onlogische conclusie leiden. Vb. Knaagdieren hebben voedsel nodig. Mensen hebben voedsel nodig. Dus mensen zijn knaagdieren =onlogische conclusie.
Inzichtproblemen
Inzichtproblemen zijn problemen die moeilijk op te lossen zijn tot je ze van een ander perspectief bekijkt. Vaak zijn inzichtproblemen een combinatie van inductief en deductief redeneren.
- Functionele vastheid (functional fixedness); mens ziet objecten alleen in de functie die ze normaal hebben.
Functionele vastheid is veel voorkomend, vooral wanneer gebruiksvoorwerpen gebruikt dienen te worden om bepaalde problemen op te lossen. Al op een vroege leeftijd leren mensen dat bepaalde voorwerpen ontworpen zijn voor een intentionele functie → Dennet: design houding. Bijv. Vorken zijn om te eten, messen zijn voor snijden.
Het is makkelijker om inzicht problemen op te lossen als je vrolijk bent. Fredrickson stelde de verbreden-bouwen theorie (broaden and build) van positieve emoties op. Deze theorie stelt dat positieve emoties iemand perceptie en gedachten verbreedt en creativiteit verhoogt.
Een groot aantal onderzoeken suggereert dat de mentale capaciteiten die nodig zijn om inzicht problemen op te lossen, verschillen van de mentale capaciteiten die nodig zijn voor deductief redeneren. Zo heeft onderzoek bijv aangetoond dat mensen inzicht problemen over het algemeen best oplossen als ze een tijdje niet aan het probleem denken, hun gedachte op iets anders richter en later weer aan beginnen. Pauze periode = incubatie periode. Incubatie lijkt inzicht te vergemakkelijken en niet zozeer deductie. Deductie vraagt namelijk bewuste aandacht voor het probleem.
Invloed v. taal en cultuur op redeneren
Veel onderzoek naar redeneren is gedaan in westerse culturen en voornamelijk bij studenten. Veel mensen uit niet-westerse culturen vinden de westerse redenatie opdracht onzinnig, vooral als het gaat om dingen buiten hun eigen concrete ervaringen. De manier van probleem oplossen oplossen van niet-westerse mensen is vaak in meer praktische, functionele termen dan de abstracte termen van westerse mensen. Niet-westerse mensen ordenen dingen naar hun functie, westerse mensen ordenen op basis van taxonomie. Een ander verschil tussen culturen vind je door mensen uit Oost-Azië (Japan, China) te vergelijken met mensen uit westerse culturen. Mensen uit Oost-Azië letten veel meer op het geheel, terwijl mensen uit westerse culturen juist veel meer letten op individuele kenmerken.
Taal heeft een grote invloed op ons denken en ons redeneren. Taal is bijv belangrijk bij problemen oplossen omdat we niet alleen de kennis van onze eigen ervaringen gebruiken, maar ook de kennis die we halen uit de verhalen van ervaringen van anderen. Bovendien denken we voor een groot deel in woorden. Verbale gedachte is denken dat symbolen gebruikt die in eerste instantie als woorden geleerd zijn. Saphit en Whorf stellen dat mensen die verschillende talen spreken op verschillende manieren denken omdat taal de manier waarop we de wereld zien, onthouden en overdenken, beïnvloedt. Dit wordt ook wel linguïstische relativiteit genoemd.
Het egocentrische raamwerk (frame of reference) is een raamwerk waarbij we onszelf als het middelpunt zien. Dit is het geval in de meeste Europese talen. We redeneren waar objecten staan vanuit onszelf, vanuit onze eigen positie. Er zijn ook talen die gebruik maken van een absoluut raamwerk, die maken gebruik van de windrichtingen om de positie van een object aan te geven. Ze zijn meer bezig met hun eigen positie ten opzichte van het object.
Intelligentietests
Intelligentie beschrijft individuele verschillen in redeneren, verwerven van nieuwe kennis en het oplossen van problemen. Intelligentietests zoals we die nu kennen zijn begonnen bij de Binet-Simon Intelligence scale die in1905 door Binet en Simon ontworpen werd. Binet stelde dat intelligentie een verzameling mentale vermogens van hogere orde is en dat deze vermogens onderling maar losjes verbonden zijn. De Binet-Simon intelligentietest was gericht op vaardigheden die je nodig had voor schoolwerk.
IQ staat voor intelligentie quotient. IQ is een gestandaardiseerde maat, waarbij 100 de gemiddelde score is en de scores normaal verdeeld zijn. IQ scors correleren met schoolcijfers, hoe hoger de IQ score, hoe hoger de schoolcijfers. Mensen met een hoog IQ hebben een grotere kans op een baan in een intellectueel veeleisend werkveld. Mensen met een hoog IQ worden meestal ook ouder dan mensen met een lager IQ, waarschijnlijk komt het omdat intelligente mensen beter voor zichzelf zorgen.
Theorieen over intelligentie
Spearman deed een hoop onderzoek bij mensen met verschillende mentale tests. Hij concludeerde uiteindelijk dat al die tests enkele gemeenschappelijke factoren meten omdat er een correlatie was tussen prestatie op de ene test en prestatie op de andere test. Hij noemde dit 'g' = general intelligence. Volgens Spearman wordt de prestatie op een mentale test deels door 'g' bepaald.
Cattell paste de theorie van Spearman aan door te stellen dat er niet 1 soort intelligentie was, maar 2:
- Vloeiende intelligentie (fluid intelligence) is het vermogen om relaties tussen stimuli waar te nemen onafhankelijk van eerdere training of instructies over die relates.
- Gekristalliseerde intelligentie is het mentale vermogens dat het directe resultaat is van eerdere ervaring. (kennistest)
Vloeiende intelligentie bereikt zijn piek rond het 20e tot 25e levensjaar en neemt daarna geleidelijk af, gekristalliseerd intelligentie kan zelfs tot na het 50e levensjaar blijven toenemen.
Het werkgeheugen heeft maar een beperkte capaciteit, informatie waar je niets mee doet verdwijnt snel. Dus hoe sneller je informatie kan verwerken, hoe meer items je kunt gebruiken om een probleem op te lossen → snelheid is gerelateerd aan vloeiende intelligentie. De capaciteit van het werkgeheugen kan gemeten worden door de digit span of een woord span te meten.
- Drie terug test = een manier om de capaciteit van het werkgeheugen te meten