H2. Methoden behoren tot de psychologie

Belangrijke lessen over wetenschappelijk onderzoek
1. Waarde van nauwkeurige observaties onder gecontroleerd condities. Door de condities systematische te veranderen kan men ontdekken in welke situaties een theorie wel op gaat en in welke situaties niet.
2. Het observer-expectency effects probleem. Bij onderzoek met mensen en dieren is het mogelijk dat de onderzoeker onbewust aan de proefpersoon laat blijken wat hij als uitkomst verwacht. Hierdoor kan het gedrag van de proefpersoon worden beïnvloed.
3. De waarde van het kritisch denken (scepticisme). Mensen zijn nogal geneigd om uitzonderlijke verhalen te geloven, ook als hiervoor geen wetenschappelijk bewijs is gevonden. Een kritische houding verwacht dat je probeert te bewijzen dat iets niet waar is.

Begrippen: onderzoeksmethoden
- Feit = een objectieve stelling. Meestal is een feit gebaseerd op een directe observatie waarover de meeste redelijke observatoren het met elkaar eens zijn.
- Theorie = een model om bekende feiten te verklaren en voorspelling te doen over nieuwe, nog te ontdekken, feiten.
- Hypothese = een voorspelling die voortvloeit uit een theorie. Deze voorspellingen zijn specifiek en bij voorkeur goed testbaar.
- Variabele = alles dat kan variëren. Een variabele kan dus werkelijk van alles zijn, van de temperatuur in een kamer tot het aantal uren studie in de week.

Onderzoek
1. Het onderzoeksdesign: Er zijn drie basisdesigns namelijk experimenten, correlationele studies en descriptieve studies.
2. De setting waarin het onder wordt uitgevoerd: veld en het laboratorium
3. Dataverzamelingsmodel: zeefrapportage en observatie

Onderzoekdesigns
Experiment
Een van de onderzoeksdesigns is het experiment. Dit is de meeste direct en beste manier om een hypothese te testen en conclusies te trekken over een mogelijke oorzaak- en gevolgrelatie.
In een experiment maak je gebruik van een onafhankelijke variabele, de variabele die door de onderzoeker gemanipuleerd wordt. De afhankelijke variabele is de variabele waarvan verwacht wordt dat die verandert onder de invloed van de verschillende waarden van de onafhankelijke variabelen. Behalve de onafhankelijke varibele(n) en de afhankelijke variabele(n) moeten alle andere variabelen gelijk gehouden worden. Alleen op die manier kan de onderzoeker conclusies trekken over een oorzaak- en gevolgrelatie.
Er bestaan verschillende soorten experimenten:
- Within-subject-experiment: de proefpersoon wordt blootgesteld aan alle verschillende onafhankelijke variabelen.
- Between-groups-experiment: verschillende condities worden verdeeld over verschillende groepen proefpersonen.
Correlationeel onderzoek
Een ander soort onderzoeksdesign is het correlationeel onderzoek. Het is niet voor alle theorieen mogelijk om een experiment te ontwerpen, bijv om ethische redenen. In een correlationeel onderzoek manipuleert de onderzoeker geen variabelen maar observeert het deze alleen maar en probeert mogelijk  verband te ontdekken tussen variabelen.
Descriptieve onderzoek
= puur beschrijvend. Er zijn verschillende vormen van descriptief onderzoek.

Onderzoeksetting
Bij laboratorium onderzoek worden de proefpersonen onderworpen aan het onderzoek in een speciaal daarvoor bestemde ruimte. Bij veldonderzoek worden de proefpersonen in hun natuurlijke omgeving geobserveerd.
Voor- en nadelen van de twee settingen:
Laboratorium
- Voordeel: de rest van de variabelen kan constant gehouden worden. Er kunnen oorzaak en gevolgconclusies getrokken worden
- Nadeel: kunstmatige omgeving, dit kan het gedrag van mensen beïnvloeden
Veld
- Voordeel: Natuurlijke omgeving, dus minder kans op vertekend gedrag. De conclusies hebben vaak een praktische betekenis
- Nadeel: Het is niet mogelijk om andere variabelen constant te houden

Dataverzamelinsmethoden
Zelfrapportage
Via zelfrapportage beschrijven mensen hun eigen gedrag of geestelijke toestand. Dit kan in een interview maar ook door het invullen van een vragenlijst. Tevens kunnen vragenlijsten over een persoon worden ingevuld door andere mensen.
Een vorm van zelfrapportage is introspectie, de persoonlijke observaties van iemands gedachten, percepties en gevoelens. Dit was een methode die oorspronkelijk gebruikt werd door de oprichters van de moderne psychologie, met name Wilhelm Wundt. Het hoge subjectieve gehalte van introspectie vormt echter een kritiekpunt voor vroege psychologen die van mening waren dat de wetenschap v.d. psychologie gebaseerd moest zijn op observeerbaar gedrag en niet op datgene wat mensen zeiden te voelen. Hedendaagse methoden voor het meten van neurale activiteit zijn in staat om introspecties van mensen te correleren met datgene wat in het brein gebeurt.
Observatie
Er zijn verschillende vormen van observationele methoden:
- Naturlistische observatie: de observator observeert alleen
- Tests: de observator geeft de proefpersonen tests en observeert hoe ze daarmee omgaan
Een belangrijke vraag luidt: zou het kunnen dat wanneer iemand weet dat hij of zij wordt geobserveerd wordt door iemand anders zijn of haar gedrag beïnvloeden? Dit blijkt inderdaad zo te zijn. Dit is o.a. getest in het klassieke experiment van Hawthorne waarin vergrootte productie werd gerealiseerd wanneer de werknemers wisten wanneer zij geobserveerd werden (Hawthorne effect)
Een techniek om het Hawthorne effect te verminderen maakt gebruikt van het fenomeen habituatie, een afname in een respons wanneer een stimulus herhaaldelijk of continu wordt gepresenteerd.

Beschrijvende statistiek
Onder beschrijvende statistiek vallen alle cijfermatige methoden om gegevens samen te vatten. Veel gebruikte maten zijn:
- Gemiddelde: som van alles scores gedeeld voor het aantal score
- Mediaan: de middelste scoren in een rij waarin de scores van hoog naar laag geordend zijn
- Spreiding:  liggen de scores allemaal vlak bij het gemiddelde, of zijn de scores veel breder verdeeld?
De meeste gebruikte maat voor de spreiding is de standaarddeviatie. Een correlatie wordt meestal uitgedrukt in een correlatie-coefficient die alle waarden tussen -1 en +1 kan aannemen. De + of de - duidt op de richting van de correlatie, en hoe dichter de coefficient bij -1 of +1 ligt, hoe sterker het verband.

Inferentiele statistiek
Bij elk onderzoek is er kans dat het gevonden effect (deels) op toeval berust. Inferentiele statistiek onderzoekt of er ook nog een effect bestaat als er gecorrigeerd is voor de kans op toeval. Bij het gebruik van inferentiele methoden wordt de 'p' uitgerekend, het significatieniveau. Meestal worden gevonden resultaten van een onderzoek statistisch significant genoemd als de waarde van p kleiner is dan 0.05 (5%). In andere woorden, er wordt gekeken of er meer dan 5% kans is dat het geobserveerde effect op kans berust. In een test van statistische significantie wordt er met verschillende eenheden rekening gehouden:
1. De grootte van het geobserveerd effect
2. Het aantal proefpersonen in het experiment
3. De spreiding van de data binnen elke groep (wanneer er groepen met elkaar worden vergeleken).
! Let op: een statistisch significant resultaat wil niet zeggen dat het ook praktische significatie heeft.

Error en bias
Het is belangrijk om zo min mogelijk error en bias te hebben in je onderzoek. Error is de random spreiding in de resultaten. Een beetje error is onvermijdelijk. Bij grote datasets wordt de error tegen elkaar weggemiddeld. De error komt in de resultaten altijd terug in de vorm van de standaarddeviatie. Bias bestaat uit afwijkingen die veroorzaakt worden door factoren buiten de onderzoekshypothese om. Dan liggen alle scores vlak bij elkaar, maar behoorlijk van het beoogde doel af. Error en bias kunnen tegelijkertijd voorkomen. Bias is erg problematisch in een onderzoek omdat er geen methoden bestaan om een bias te corrigeren.
Een manier om bias te voorkomen is ervoor te zorgen dat je onderzoeksamples zoveel mogelijk bias-vrij zijn. Er is sprake van een biased sample als de ene groep aanzienlijk systematisch verschilt van de ander, of als de onderzoekgroep behoorlijk verschilt van de gehele onderzoekspopulatie  (de onderzoekgroep is dan niet representatief). Dit kun je voorkomen door random selectie van proefpersonen en random toewijzing aan onderzoeksgroepen.
Een andere manier om bias te minimaliseren is door het voorkomen van bias in de meting. Metingen moeten betrouwbaar en valide zijn. Betrouwbaar wil zeggen dat elke keer dat de meting gedaan wordt onder dezelfde omstandigheden, er vergelijkbare resultaten moeten worden behaald. Er zijn verschillende soorten van betrouwbaarheid.
- Replicability (repliceerbaarheid) dat wil zeggen dat iedereen met dezelfde instrumenten hetzelfde resultaat moet vinden.
- Interobserver reliability (Interbeoordelaars betrouwbaarheid). Dit geeft de overeenkomst weer tussen de uitkomsten van dezelfde metingen uitgevoerd door meerdere beoordelaars. Deze vorm heeft behofte aan operationele definitie, een definitie die iets definieert in termen van operatie waarin iets geobserveerd en gemeten zou kunnen worden.
- Valide wil zeggen dat de gebruikte meting ook daadwerkelijk meet wat het hoort te meten.-
- Face validity is de mate waarin het experiment meet wat het hoort te meten.
- Met criterium validiteit wordt geprobeerd om te onderzoeken of een test voorspellende waarde heeft.

Ethische kwesties bij een onderzoek
In onderzoek met mensen is er een aantal kwesties waar rekening mee gehouden moet worden:
1. De mogelijkheid van ongemak of schade
2. Het recht op privacy
3. Het misleiden van de deelnemers is niet toegestaan, hoewel het is soms nodig voor het doel van het onderzoek om de proefpersoon gedeeltelijk te misleiden.