H6. Wat is de relatie tussen stemmingsstoornis en zelfmoord?

Unipolaire stoornis
Mensen met een depressie worden door de stoornis totaal in beslag genomen; een depressie is van invloed op de emoties, de lichaamsfuncties, de gedragingen en de gedachten van de mens.
De belangrijke emotionele symptomen bij iemand met een unipolaire stoornis zijn het bedroefd zijn en het verlies van alle interesse in het leven, wat wordt aangeduid met de term anhedonia.
Bij mensen met een depressie zijn ook veel lichaamsfuncties veranderd. Dit zijn veranderingen in eetlust, slaap en activiteit. Sommige mensen met depressie hebben heel erg weinig eetlust anderen daarentegen juist heel veel.
In hun gedrag vertonen veel depressieve mensen veranderingen in hun manier van bewegen. Ze bewegen bijv. heel langzaam bij alles wat ze doen. Dit wordt psychomotorische retardatie genoemd. Veel mensen voelen dat ze weinig energie hebben en dat ze constant moe zijn. Een klein deel v.d. depressieve mensen voelt zich juist rusteloos. Deze mensen hebben tegenovergestelde symptomen: psychomotorische agitatie, waarbij mensen zich fysiek geagiteerd voelen, niet stil kunnen zitten en doelloos rondlopen of zitten te friemelen.
De cognitieve symptomen van depressie zijn allerlei gedachten over bijv hopeloosheid, schaamte en zelfmoord. In ernstige gevallen is er ook sprake van waanbeelden en hallucinaties. Wanen zijn gedachten die geen basis hebben in de realiteit. Hallucinaties zijn waarnemingen die iemand heeft, die er eigenlijke niet zijn.
Depressie kan verschillende vormen aannemen. Een ernstige depressie die ten minste twee weken duurt is een major depressive disorder. Deze diagnose vereist dat iemand zich depressief voelt, of een verlies van interesse heeft in dagelijkse activiteiten, plus ten minste 4 andere symptomen van depressie. Deze symptomen moeten ernstig genoeg zijn om te interfereren met het dagelijks leven van de persoon. Volgens DSM IV zijn er twee soorten unipolaire depressie: major depression en dysthymic disorder. Het verschil tussen deze twee stoornissen is dat een major depression van kortere duur is, maar zeer intens. Er zijn twee typen major depressies: bij het eerste type (major depressie enkele voorval) is er slechts sprake van 1 enkele depressieve episode, terwijl bij het tweede type (major depressive periodiek) sprake is van twee of meer episoden met minimaal twee opeenvolgende maanden zonder symptomen tussen de episoden. De DSM-V criteria bevatten de opmerking dat een normale en verwachtte depressieve reactie op een negatieve gebeurtenis, zoals een verlies, niet gediagnosticeerd moet worden als een major depressive disorder tenzij andere symptomen zoals waardeloosheid, suicidaliteit en psychomotorische retardatie aanwezig zijn.
Meer chronische vormen van depressie zijn opnieuw geformuleerd in de DSM-V en heeft nu de naam persistent depressive disorder gekregen (voorheen dysthyme stoornis en chronic major depressive disorder). Bij een persistent depressive disorder is er sprake van een depressieve stemming die ten minste twee jaar aanhoudt. Bij kinderen en adolescenten moet er sprake zijn van een depressieve of geïrriteerde stemming voor minimaal een jaar.
De andere variant van depressie, een dysthyme stoornis, houdt veel langer aan, maar is minder intens. Sommige mensen hebben last van een dubbele depressie. Deze mensen hebben een dysthyme stoornis, met episodes van een major depressie. Als ze uit zo'n episode komen, vallen ze weer terug in dysthymie.
Meer dan 70% van de mensen met een depressie hebben ook andere psychologische stoornis op een moment in hun leven. De meest voorkomende stoornissen in combinatie met depressie zijn middelenmisbruik, angststoornissen en eetstoornissen. Soms kan een depressie een oorzaak of gevolg zijn van een andere stoornis.
Er zijn verschillende subtypes van depressie.
1. Depressie met angstige stress. Menen met dit subtype hebben zowel angstsymptomen als depressieve symptomen.
2. Melancholische depressie, hierbij zijn vooral de lichamelijke symptomen aanwezig. Depressie met gemengde kenmerken. Mensen met dit subtype voldoen aan de criteria voor een major depressive disorder en ten minste drie symptomen van manie, maar voldoen niet aan alle criteria voor een manische episode. Depressie met psychotische kenmerken, hierbij hebben mensen last van wanen en hallucinaties tijdens een depressieve periode.
3. Depressie met melancholische kenmerken. Hierbij zijn met name de fysiologische symptomen van een depressie aanwezig.
4. Depressie met psychotische kenmerken. Hierbij ervaren mensen ook illusies en hallucinaties.
5. Depressie met catatonische kenmerken. hierbij is sprake van vreemde gedragingen die bij catatonie horen. Men spreekt van catatonie als verschillende soorten gedragingen totaal verstoord zijn. Deze gedragingen kunnen varieren van totaal geen bewegingen meer vertonen tot juist heel veel motorische activiteit.
6. Atypische depressie, een depressie waarbij er sprake is van een verzameling van verschillende symptomen.
7.  Depressie met peripartum begin. Deze diagnose wordt gegeven aan vrouwen die een major depressive episode krijgen tijdens de zwangerschap of binnen 4 weken na de geboorte van het kind. Postnatale depressie, een depressie die binnen 4 weken na het krijgen van een kind ontstaat. Het kan ook voorkomen dat een moeder manisch wordt tijdens de zwangerschao of na het krijgen van een kind, dan heet de stoornis bipolaire stoornis met peripartum begin. 30% v,d. vrouwen die een kind krijgt, heeft last van postpartum blues, wat inhoudt dat zij last hebben van labiliteit, veel huilen en moeheid.
8. Winterdepressie, oftewel seasonal affective disorder (SAD). Mensen met SAD hebben een geschiedenis van ten minste twee jaar waarin ze bijv in de winter depressief waren en in de zomer niet. Het kan ook zijn dat mensen in die periodes juist manisch worden. De diagnose is dan bipolar disorder with seasonal onset.
9. Premenstruele ontstemmingstoornis.
Depressie is de meest voorkomende psychologische stoornis. Van alle Amerikanen ervaart 16% ergens in  zijn leven een depressieve episode. Onder jong volwassenen komt depressie het meest voor, daarna neemt de kans op depressie steeds meer af. Pas na de leeftijd van 85 jaar is weer een toename te zien.
De afname van het voorkomen van depressie bij de oudere volwassenen, ouder dan 65jr kan verklaard worden door het feit dat bij deze mensen de diagnose moeilijker te stellen is. Dit kan komen doordat oudere mensen door de normen en waarden die zij aanhouden, minder snel toegeven dat ze depressief zijn. Ook valt de depressie bij ouderen vaak samen met een bepaalde ziekte, zodat ze depressie over het hooft wordt gezien bij het stellen v.d. diagnose. Depressie is tevens moeilijker te diagnosticeren omdat oudere mensen vaak achteruitgaan in cognitie. Het is dan moeilijk om onderscheid te maken tussen en depressieve stoornis, en de vroege stadia van een cognitieve stoornis. De mogelijkheid bestaat ook dat er inderdaad minder depressieve ouderen zijn. Daar zijn twee verklaringen voor. Mensen die depressief zijn of aanleg hebben om depressief te worden, worden gewoon minder oud. Een andere verklaring is dat oudere volwassenen betere coping strategieën ontwikkelen, waardoor ze minder snel een depressie krijgen.
Als een kind last heeft van een depressie kan dat een groot effect hebben op de rest van leven. Doordat het zelfbeeld nog sterk in ontwikkeling is bij een kind, kan een periode van depressie daar een grote verandering in brengen. Doordat depressie ook de prestaties op school aantast, kan het op die manier van invloed zijn op de toekomst van het kind. Ook op andere vlakken vermindert depressie de kansen van het kind, bijv door een slechtere ontwikkeling van de sociale vaardigheden. In de puberteit is er een grote stijging in depressie bij meisjes, maar niet bij jongens. Dat komt waarschijnlijk doordat jongens de veranderingen in hun lichaam over het algemeen beter waarderen dan dat meisjes dat doen.
Depressie kan vaak een terugkerend probleem vormen. Nadat mensen hersteld zijn van een depressieve episode, blijven mensen gevoelig voor een terugval. 75% v.d. mensen die een eerste depressieve periode heeft gehad, krijgt later in het leven nog een keer te maken met een depressie.

Bipolaire stoornis
Bipolaire stoornis is een stoornis waarbij de symptomen van depressie worden afgewisseld met de symptomen van manie. Mensen in een manische episode zijn opgetogen, maar die opgetogenheid is vaak vermeng met rusteloosheid en irritatie.
Symptomen van manie:
1. Hogere zelfwaarde of gevoel van grandiositeit
2. Vermindering van slaap
3. Meer praten, of meer druk voelen om te praten
4. Het gevoel hebben dat ideeën vliegen, of ervaren gedachten racen
5. Snel afgeleid zijn
6. Meer doelgerichte activiteit of psychomotorische agitatie
7. Meer activiteiten uitvoeren waarbij de kans groot is op pijnlijke consequenties
Mensen met een bipolar I disorder hebben deze symptomen en de meesten krijgen ook te maken met ernstige periodes van depressie. Mensen met een bipolar II disorder hebben ook ernstige periodes van depressie maar hun manische periodes zijn milder. Deze stoornis wordt ook wel hypomanie genoemd. De symptomen van manie zijn niet ernstig genoeg om te interfereren met het dagelijks functioneren, bevatten geen hallucinaties of illusies en duren ten minste vier dagen. Net als bij een dysthyme stoornis is een cyclothyme stoornis een bipolaire stoornis die minder ernstig, maar chronischer is.
Het is moeilijk om de opwindingen die samengaat met manier bij jongeren te onderscheiden van de symptomen van ADHD, of van de symptomen van ODD. Dit is de reden dat er een nieuwe diagnose aan de DSM-V is toegevoegd om kinderen met deze woede-uitbarstingen te onderscheiden van kinderen met een meer klassieke bipolaire stoornis. Deze nieuwe diagnose is de disruptive mood dysregulation disorder. Een kind moet minstens 3 woede uitbarstingen per week hebben voor ten minste 12 maanden en in ten minste twee settingen om deze diagnose te krijgen.
Bipolaire stoornis komt veel minder vaak voor dan een unipolaire stoornis, ofwel depressie. Tussen de 1%-2% v.d. mensen krijgt in zijn of haar leven last van deze stoornis. Veel mensen met deze stoornis hebben problemen in het dagelijks leven, zoals op hun werk of in hun gezin. Ook gaat het vaak samen met andere stoornissen, met name angststoornissen en middelenmisbruik.
Er zijn aanwijzingen dat mensen met een bipolaire stoornis creativer zijn. Dit voordeel moet echter niet overdreven worden, want het weegt niet op tegen de ernstige nadelen v.d stoornis.

Biologische theorieen over stemminsstoornissen
Er zijn aanwijzingen dat genetische factoren een rol spelen bij de ontwikkeling van depressie en manie. Onderzoek naar de familiegeschiedenis van mensen met een bipolaire stoornis laat zien dat familieleden v.d 1ste graad (bijv ouders, broetjes, zusjes) 1-3x zo grote kans hebben om die stoornis ook te krijgen, vergeleken met een willekeurig ander persoon. Voor een unipolaire stoornis is het bewijs voor erfelijkheid minder groot dan bij bipolaire stoornis.
Wat ook interessant is, is dat mensen met een unipolaire stoornis geen grote kans hebben om een bipolaire stoornis te krijgen dan mensen zonder unipolaire stoornis. Dit duidt erop dat er een verschillende genetische achtergrond is voor beide stoornissen. Onderzoeken bij tweelingen hebben laten zien dat voor een bipolaire stoornis de concordance (overeenkomst) tussen identieke tweelingen 60% en tussen niet identieke maar 13% is. Dit is een goede aanwijzing voor de genetische achtergrond van depressie. Uit een groot adoptieonderzoek bleek dat biologische broers en zussen van iemand met een stemmingstoornis zelf ook vaker stemmingstoornissen hadden, vergeleken met broers en zussen van mensen zonder stemmingstoornis. Datzelfde gold ook voor de hoeveelheid zelfmoorden en zelfmoordpogingen.
Veel biologische theorieën over stemmingstoornissen focussen vooral op de disregulatie van neurotransmitters. Er zijn veel neurotransmitters die mogelijk een rol spelen bij stemmingsstoornissen, maar het zijn vooral de monoaminen die te maken hebben met manie en depressie. De monoaminen zijn vooral norepinephrine, serotonine en in mindere mate dopamine. Deze neurotransmitters worden vooral gevonden op plekken in de hersenen die dienen voor de regulatie van slaap, eetlust en emotie. Er wordt gedacht dat een overschot aan deze neurotransmitters voor manie zorgt en te weinig voor depressie. Het kan zo zijn dat er te weinig van de stoffen wordt aangemaakt, het kan ook zijn dat ze te snel worden afgebroken, of te snel worden opgenomen. Een teveel aan neurotransmitters heeft dezelfde oorzaken maar omgekeerd. Een moderne versie van deze monaminetheorie stelt dat er iets mis is met de hoeveelheid of met de gevoeligheid van de receptoren. Bij depressie zijn er te weinig receptoren of zijn ze te gevoelig. Bij bipolaire stoornis lijkt het erop dat de gevoeligheid en de hoeveelheid van de receptoren verandert op de verkeerde momenten. Er is met behulp van CT, PET en MRI scans een aantal afwijkingen in de hersenen gevonden bij mensen met stemmingsstoornis. In de volgende 4 hersendelen zijn abnormaliteit gevonden:
1. Prefrontale cortex: Dit deel regelt de aandacht, het kortetermijngeheugen en lost problemen op. Mensen met een depressie hebben links minder grijze massa en een verminderde metabolische activiteit. De linker prefrontale cortex is vooral betrokken bij motivatie en doelgericht gedrag, wat de motivatieproblemen bij depressie kan verklaren.
2. Anterior cinguate. Hier vind de lichaamsreactie op stress plaats, emotionele expressie en sociaal gedrag. Er worden verschillende niveaus van activiteit gevonden, war wordt geassocieerd met problemen in plannen, aandacht en het geven van geschikte antwoorden. Het heeft ook te maken met de anhedonia die gevonden wordt bij een depressie.
3. Hippocampus: geheugen en angstgerelateerd leren. Er wordt een lager volume van de hippocampus en lagere metabolische activiteit gevonden bij een depressie. Schade aan de hippocampus kan komen door chronische activatie van de lichamelijke stressreacties.
4. Amygdala: verantwoordelijk voor het richten van de aandacht op emotionele stimuli doe belangrijk zijn voor de persoon. Bij mensen met depressie is dit deel groter en meer actief, wat ervoor kan zorgen dat depressieve mensen zich meer richten op aversie of emotioneel opwindende informatie.
Het neuroendocriene systeem reguleert een groot aantal hormonen die belangrijk is voor het lichaam. Deze hormonen helpen het lichaam om te reageren op stressoren uit de omgeving en regelen functies zoals slaap en het beleven van plezier. Drie belangrijke delen van het neuroendocriene systeem zijn de hypothalamus, de hypofyse en de adrenale cortex. Dit systeem wordt de HPA-as genoemd.
Normaal gesproken wordt de HPA-as actiever als er een stressor is en laat dan hormonen vrij zoals cortisol. Als de stressor verdwenen is gaat de HPA-as weer terug naar een evenwichtssituatie.
Bij mensen met een depressie is er een chronische hyperactiviteit in de HPA-as, en kan deze moeilijk terugkeren naar een evenwicht. Een van de modellen over depressie stelt dat als mensen blootgesteld worden aan chronische stress, ze een slecht ontwikkelde HPA-as krijgen, waardoor ze na een tijdje al veel sterk reageren bij kleine stressoren.
Er is een discussie over de vraag of de vrouwelijke hormonale cyclus een rol speelt bij depressie. De voornaamste reden waarom men dat denk is omdat vrouwen sneller last krijgen van depressie als ze in bepaalde perioden van hun menstruatiecyclus zitten, nadat ze bevallen zijn, of in hun menopauze. Men had eerst een speciale naam in de DSM gereserveerd voor deze vorm van depressie, maar er is nu een discussie gaande of dat wel nodig is.

Psychologische theorieën
Depressie komt vaak voort uit negatieve gebeurtenissen die veel stress veroorzaken. Dit kan bijv zijn na het verlies van een baan of na een scheiding. De behavioral theory of depression stelt dat stress in iemands leven leidt tot depressie, omdat er door de stress minder positieve bekrachtigers zijn. De persoon trekt zich daardoor terug, waardoor er nog minder positieve bekrachtigers komen, waarna een vicieuze cirkel ontstaat. Daar komt bij dat als mensen depressief gedrag vertonen, ze daarmee aandacht krijgen, waardoor het depressieve gedrag wordt beloond.
Een andere theorie, die van learned helplessness (aangeleerd hulpeloosheid) stelt dat depressie meestal voortkomt uit gebeurtenissen die de mens niet kan beïnvloeden. Vooral als deze gebeurtenissen vaak voorkomen in iemands leven, gaat men denken dat belangrijke dingen niet veranderd kunnen worden, en verlies men ook de motivatie om ook maar iets te veranderen. Het resultaat hiervan lijkt sterk op de symptomen van depressie. Het learned helplessness model is ontstaan vanuit onderzoek bij dieren, maar het bleek ook op mensen toegepast te kunnen worden. Mensen die depressief zijn focussen vaak op hoe moe ze zich voelen, hoe hopeloos ze zijn er dergelijke. Ze denken er alleen maar over na, maar proberen het niet te veranderen. Dit lijkt ook sterk op learned helplessness. Sommige mensen hebben deze neiging niet en zullen dan ook sneller van hun depressie afkomen dan mensen die dit gedrag wel vertonen.
Een van de eerste cognitieve theorieën was die van Aaron beck. Hij stelde dat depressieve mensen de wereld bekijken vanuit een negatieve cognitieve triade: ze zien zichzelf, de wereld en de toekomst negatief. Depressieve mensen hebben de neiging om verkeerde denkstappen te maken: ze negeren bijv positieve gebeurtenissen, komen tot conclusies zonder voldoende bewijs en overdrijven negatieve dingen. Vaak zijn deze negatieve gedachten zo automatisch dat de persoon niet eens doorgeeft dat hij zo denkt.
De reformulated learned helpness theorie is een andere invloedrijke theorie. Het is een aanpassing op de behavioristische theorie, om te laten zien hoe cognitieve factoren het gevoel van hulpeloosheid kunnen beïnvloeden. De theorie richt zich op de oorzaak-gevolg attributies die personen maken. Deze attributies zijn verklaringen die iemand geeft voor bepaalde dingen die gebeuren. Als iemand negatieve dingen ziet als iets dat stabiel, intern en globaal is, dan zal de persoon verwachten dat negatieve gebeurtenissen waar hij niets aan kan doen vaak zullen voorkomen in toekomst. Dit leidt tot learned helplessness op veel vlakken in  zijn leven. Net als bij de behavioristische theorie argumenteren voorstanders van deze theorie dat learned helplessness dezelfde symptomen heeft als depressie.
Er is een aantal onderzoeken gedaan naar het realisme van mensen met een depressie. Het blijkt dat mensen met een depressie veel beter dan andere mensen in kunnen schatten hoeveel controle ze hebben over bepaalde dingen. Mensen doe niet depressief zijn hebben de neiging hun invloed op dingen te overschatten, terwijl depressieve mensen veel meer realistisch zijn. Dit wordt ook wel depressief realisme genoemd.
De ruminative response styles theory focus meer op de manier van denken dan op de inhoud van het denken. Mensen die op deze manier denken proberen niets te veranderen aan de oorzaken van hun gevoel en blijven piekeren over hun depressie. Mensen met deze ruminatieve coping strategie hebben een grotere kans op een depressie.
Interpersoonlijke theorieën houden zich bezig met de relaties tussen mensen en welke rollen mensen innemen in bepaalde situaties. Verstoringen in de rollen worden gezien als de grootste bron van depressies. Een van deze theorieën stelt dat als kinderen hun ouders niet als warm en betrouwbaar ervaren, ze een insecure attachment ontwikkelen. Deze hechtingsstijl legt de basis voor relaties met anderen in de toekomst. Als iemand van jongs af aan leert dat de omgang met mensen op een bepaalde, negatieve manier gaat, krijgt hij bepaalde verwachtingen van anderen, en zal daar ook naar handelen. Deze verwachtingen heten contingencies of self-worth. Deze verwachtingen zijn verkeerd, op dezelfde manier als in de theorie van Aaron Beck.
Volgens de interpersoonlijke theorieën hebben mensen die onzeker zijn in hun relaties continu behoefte aan bevestiging (excessive reassurance seeking). De omgeving wordt daar op gegeven moment moe van, met als gevolg dat de persoon zich afgewezen voelt en verder afglijdt. Een andere theorie stelt dat vrouwen hun selfbeeld leren baseren op de relaties die ze met anderen hebben. Daardoor zijn ze eerder geneigd om depressief te worden dan mannen.

Sociale perspectieven
Het aantal mensen met een depressie verschilt van generatie tot generatie. Aan het begin van het hoofdstuk is een aantal verklaringen hiervoor genoemd, nu volgt een verklaring vanuit de sociologie. Deze verklaringen maakt gebruik van de term cohort effect. Dat is het verschijnsel dat mensen in een bepaalde periode in de geschiedenis een andere kans hadden op een bepaalde stoornis dan mensen in andere periode. Deze verschillen komen door de verschillen in de cultuur tussen bepaalde perioden. Voorstanders van deze theorie zeggen dat mensen die recentelijk geboren zijn een grotere kans hebben op depressie vanwege de snelle veranderingen in cultuur die zijn begonnen in de jare 60, waaronder de desintegratie v.d. familie als stabiele basis in de maatschappij. Een andere verklaring is dat mensen van tegenwoordig hogere verwachtingen van zichzelf hebben dan mensen vroeger en dat deze verwachtingen niet waar kunnen maken, waardoor ze eerder depressief worden.
Er zijn ook cross-culturele verschillen. Culturen met veel armoede, werkeloosheid en discriminatie hebben meer depressieve mensen.

Theorieën over de bipolaire stoornis
De bipolaire stoornis is sterk gelinkt aan genetische factoren. Uit tweelingstudie blijkt dat 45-75% v.d. stoornis door genetische factoren wordt veroorzaakt. Ook bij de bipolaire stoornis is er sprake van hersenen abnormaliteiten. Er is een verschil te zien in de structuur v.d. hersenen bij de amygdala en de prefrontale cortex. Een van de structuur van de basale ganglia, het stratium, is van invloed op het verwerken van omgevingsfactoren. Dit werkt niet op een normale manier bij mensen met een bipolaire stoornis. Zij zijn vaak overgevoelig voor belonende omgevingsfactoren. Door een fout in het circuit van de prefrontale cortex naar het stratium hebben mensen met een bipolaire stoornis vaak onbuigzame reacties op beloningen. Tijdens een manische periode zijn ze excessief op zoek naar beloningen, terwijl ze tijdens een depressieve periode ongevoelig zijn voor beloningen.
Ook zijn er abnormaalheden in de witte massa v.d. hersenen, die de structuren in de hersenen en transmitters met elkaar verbindt. Dit is met name het geval in de prefrontale cortex, wat ertoe leidt dat de prefrontale cortex niet goed met andere hersengebieden communiceert en andere hersengebieden niet goed kan controleren. Dit leidt tot gedesorganiseerde emoties en extreme gedragingen.
Mensen met een bipolaire stoornis zijn gevoeliger voor beloningen. Disregulatie van het dopaminesysteem draagt bij aan een bipolaire stoornis. Hogere niveaus van dopamine zij geassocieerd met een grotere neiging om te zoeken naar beloningen, terwijl lage niveaus geassocieerd zijn met ongevoeligheid voor beloningen.
Een psychosociale factor is stress. Stressvolle gebeurtenissen triggeren een nieuwe episode. Als je lichaam ineens verandert, bijv. in de vorm van ander slaap of eetgedrag, kan er ook makkelijk een terugval plaatsvinden. Ook significante veranderingen in de dagelijkse routine kunnen een nieuwe episode uitlokken.

Biologische behandelingen van stemmingsstoornissen
Over het algemeen wordt medicatie voorgeschreven bij een stemmingstoornis. Alternatieve biologische behandeling zijn elektroconvulsieve therapie (ECT), repetitieve transcraniele magnetische stimulatie (rTMS), vagus nervus stimulatie en deep brain stimulation (DBS). Mensen met een seasonal affective disorder (SAD) hebben vaak baat bij lichttherapie.
Veranderingen in de gemoedstoestand van mensen die medicatie gebruiken treden vaak pas na een aantal weken op. Dit kan erop wijzen dat deze medicijnen langzame effecten hebben op intracellulaire processen in de neurotransmittersystemen en op de acties van genen die neurotransmissie reguleren, het limbisch systeem en de stressreactie. Medicijnen werken beter bij ernstige depressies dan bij milde of middelmatige depressies. Het stoppen met medicatie in de 1ste 6 weken tot 9 maanden nadat de symptomen voorbij zijn lijkt het risico op een terugval te verdubbelen bij een ernstige depressie. Mensen met een bipolaire stoornis nemen antidepressiva vaak continu om een terugval in een depressie te voorkomen.
SSRI's wprden vaak gebruikt om depressieve symptomen te behandelen. Ze zijn effectiever dan andere beschikbare antidepressiva, maar hebben wel veel minder ernstige bijwerkingen en zijn veiliger wanneer er een overdosis genomen wordt. Dit komt doordat ze alleen werken op serotonine en niet op andere neurotransmitters. Daarnaast hebben ze ook nog positieve effecten op een brede reeks aan symptomen die vaak samen voorkomen met depressie, zoals angst, eetstoornis en impulsiviteit. Ze hebben ook het voordeel dat ze sneller beginnen te werken en dat mensen veel minder snel een overdosis innemen dan bij andere antidepressiva's. SNRI's zijn ontwikkeld om naast serotonin ook in te werken op de norepinephrine-niveaus, waardoor ze iets beter dan de SSRI's terugval naar depressie weten te voorkomen. Ze hebben wel iets meer bijwerkingen.
Bupropion werkt anders dan de hierboven beschreven medicatie. Bupropion werkt op de norepinephrine- en dopaminesystemen. Bupropion lijkt vooral effectief te zijn bij mensen die last hebben van bijv. psychomotorische retardatie, anhedonia en hypersomnia.
Tricyclische antidepressiva helpen om de symptomen van depressie goed te bestrijden dat doen ze door te zorgen dat serotonine en norepinephrine minder goed in de synaps worden heropgenomen nadat ze vrijgekomen zijn. Deze medicijnen zijn behoorlijk effectief 60-85% v.d. patiënten die deze medicijnen krijgt wordt er goed mee geholpen. De nadelen van deze medicijnen zijn de bijwerkingen en het feit dat iemand snel een overdosis kan krijgen, hierdoor worden deze medicijnen tegenwoordig niet vaak meer voorgeschreven.
Monoamine oxydase inhibitors (MAOIs) zijn medicijnen die de werking van het enzym MAO remmen. MAO is een enzym dat de monamine neurotransmitters afbreekt nadat ze vrijgekomen zijn. Als dit enzym geremd wordt, is er meer neurotransmitter beschikbaar. MAOIs zijn eigenlijk nog slechter dan de tricyclische medicijnen. De effectiviteit is hetzelfde maar de bijwerkingen zijn nog erger. Deze medicijnen kunnen schade veroorzaken aan bijv. lever, en kunnen niet worden gebruikt bij een dieet waar het aminozuur tyramine in zit, omdat het daarmee reageert.
Voor een bipolaire stoornis zijn er veel minder behandelingen ontwikkeld dan voor een depressie. Tot voor kort was lithium de enige manier om manische depressiviteit te behandelen, maar tegenwoordig is er een aantal medicijnen bijgekomen. Daarnaast slikken mensen met een bipolaire stoornis vaak antidepressiva om de depressieve episodes te verminderen. Ook slikken ze vaak atypische antipsychotica.
Lithium is een medicijn dat de symptomen van manie doet afnemen, maat niet van de depressie die daarop volgt. Meestal nemen mensen lithium ook tussen de manische episodes door in om ervoor te zorgen dat er geen terugval ontstaat. Lithium werkt waarschijnlijk door de serotonine- en dopaminesystemen te stabiliseren. Er zit een aantal problemen aan het gebruikt van lithium. Het eerste probleem is dat het van persoon tot persoon verschil zit tussen een effectieve en een dodelijke dosis. Hierdoor moeten patiënten zeer goed begeleid worden door hun behandelaar. Ook zijn de bijwerkingen van lithium zeer extreem, en soms levensgevaarlijk.
Het gebruik van anitconvulsant, antipsychotica en calcium channel blockers biedt alternatieven voor lithium. Anticonvulsants zijn ook effectief tegen manie, alleen is het nog niet duidelijk hoe effectief. Men weet niet hoe calcium channel blockers tegen manie werken.
Een andere manier om depressieve mensen te behandelen, is het gebruik van ECT. ECT bestaat uit een serie behandelingen waarbij er een stroomschok door iemands hersenen wordt gestuurd. Meestal gebeurt dit alleen aan de rechterkant v.d. hersenen om geheugenverlies te voorkomen. De patiënten worden van tevoren onder narcose gebracht en krijgen spierverslappers, omdat door de schokken spieren enorm kunnen samenspannen en je er na behandeling last van zou kunnen krijgen.
ECT wordt gebruikt bij mensen die zwaar depressief zijn en niet geholpen kunnen worden m.b.v. andere behandelingen. Hoe ECT werkt is nog niet duidelijk. Het zou zo kunnen zijn dat de elektrische schok ervoor zorgt dat de barriere tussen de bloedbaan en hersenen beter doorlatend wordt, waardoor de werking v. medicijnen beter wordt. Het zou ook zo kunnen zijn dat de synapsen acuutt neurotransmitters afgeven als er een schok door de hersenen gaat. ECt is controversieel om verschillende redenen. Het is namelijk zo dat ECT tot geheugenverlies kan lijden. Een ander probleem van ECT is de kans op een terugval na het stoppen van de behandeling vrij hoog is: 85%. De laatste redenen is dat het idee van elektrsche schok door je hersenen nu eenmaal een enge gedachte is.
Er zijn nieuwe voor hersenenstimulatie. De eerste is repetitive transcranial magnetic stimulation (rTMS). Hierbij worden patiënten regelmatig blootgesteld aan hoge magnetische pulsen die gefocust zijn op specifieke delen v.d. hersenen. Bij depressie is dit vooral de prefrontale cortex. Het grote voordeel hiervan is dat het enige bijverschijnsel hoofdpijn is. een andere methode is vagus nerve stimulation (VNS). Een deel v.d. hersenen van het autonome zenuwstelsel (vagus nervus) vervoert informatie van het hoofd, de nek, de thorax en de abdomen naar verschillende delen v.d. hersenen. Bij deze behandeling wordt de vagus nervus gestimuleerd door een klein elektrisch apparaat. De VNS verhoogt de activiteit in de hypothalamus en de amygdala, wat antidepressant effecten heeft. De laatste methode is deep brain stimulation. Elektroden worden geimplanteerd in verschillende delen v.d. hersenen, die vervolgens gestimuleerd worden. Ze worden aan de pulsgenerator bevestigd die onder de huid wordt geplaatst.
Lichttherapie wordt vaak gebruikt om winterdepressie (SAD) te verhelpen. Bij lichttherapie worden mensen in de winter aan aantal uur per dag blootgesteld aan fel licht. Lichttherapie is een manier om het bioritme te verstellen. Het bioritme wordt gereguleerd door allerlei hormonen en hersenprocessen, maar is ook afhankelijk van omgevingsfactoren zoals licht. Hoe deze vorm van therapie werkt is nog niet helemaal duidelijk. Het kan zijn dat het bioritme verandert doordat de productie v.d. hormonen wordt genormaliseerd. Het kan ook zijn dat het extra licht zorgt voor een verhoogde melatonineproductie, wat weer zorgt voor een stijging van de dopamine- en norepinephrinegehaltes. Een andere theorie zegt dat lichttherapie de serotoninegehaltes beïnvloedt.

Psychologische behandelingen voor stemmingsstoornissen
Gedragstherapie richt zich erop om het aantal positieve bekrachtigers te laten toenemen en de aversieve ervaringen te verminderen door te zorgen dat de patiënt  zijn leven beter inricht. Deze vorm van therapie duurt meestal vrij kort, ongeveer 12 weken. De eerste fase v.d. therapie bestaat uit een functionele analyse waarin bekeken wordt hoe de omstandigheden van de patiënt en zijn symptomen met elkaar in verband staan. Er wordt bijv gevraagd wanneer de patiënt zich het slechtst voelt. Deze analyse laat zien waar de therapie op moet focussen. Het dient ook om de patiënt te laten zien dat hij zelf wat kan doen aan zijn omgeving, waardoor zijn depressie zal verminderen. Na de analyse kunnen de therapeut en de patiënt een aantal strategieën gebruiken om de patiënt te helpen. Zo kunnen ze proberen om de omgeving te veranderen waarin de patiënt zich depressief voelt. Wat ze ook kunnen proberen is de patiënt nieuwe vaardigheden aanleren, zoals sociale vaardigheden. Een andere strategie is het aanleren van vaardigheden om de stemming v.d. patiënt te verbeteren in stressvolle omstandigheden.
Bij cognitieve gedragstherapie worden de behavioristische technieken om nieuwe vaardigheden aan te leren gecombineerd met cognitieve technieken. Er zijn twee doelen in deze therapie: de negatieve denkpatronen doorbreken, en het helpen bij het oplossen van problemen in het leven van de patiënt zodat de patiënt minder reden heeft om depressief te zijn. Cognitieve gedragstherapie is net als behavioristische therapie van korte duur. Bij cognitieve gedragstherapie is het van belang dat de patiënt een actieve rol inneemt.
De eerste stap in deze therapie is het identificeren van automatische gedachten. Dat zijn bijv gedachten waarmee de persoon zichzelf de schuld van iets geeft, terwijl dat nergens voor nodig is. De tweede stap is om de patiënt te laten zien dat er ook andere manieren zijn om over dingen na te denken. Dat doet de therapeut door allerlei vragen te stellen bijv is dit de enige manier om over de situatie na te denken? De derde stap in deze therapie is om de patiënt zich te laten realiseren welke diepere overtuigen ten grondslag liggen aan zijn/haar depressie.
Bij interpersoonlijke therapie zijn er vier soorten problemen die aangepakt worden.
- Als eerste zijn er mensen die depressief zijn, omdat ze iemand hebben verloren. Dat kan door het overlijden van iemand zijn, maar ook door bijv scheiding.
- Het tweede probleem waar de interpersoonlijke therapie iets aan kan doen zijn de problemen in de rolverdeling tussen mensen. Het kan bijv zo zijn dat er spanning ontstaat doordat twee getrouwde mensen het niet eens zijn over wie voor de kinderen moeten zorgen. In therapie laat de therapeut zien waar de problemen liggen, en laat hij de patiënten kiezen welke concessies ze willen maken om het probleem op te lossen.
- De derde probleem is dat van de rolverwisseling. Als iemand plots van rol moet wisselen, bijv werkende vrouw ineens voor haar kinderen moet gaan zorgen, dan kan dat spanningen geven. Een therapeut kan iemand daarbij begeleiden.
- De laatste probleem waar een interpersoonlijke therapeut iemand mee kan helpen is het aanleren van interpersoonlijke vaardigheden. Het gemis aan deze vaardigheden kan leiden tot depressie omdat iemand dan vaak minder sterke sociale steun heeft.
Interpersoonlijke en sociale ritmetherapie (ISRT) is een therapievorm die speciaal ontwikkeld is voor mensen met een bipolaire stoornis. ISRT combineert technieken uit de interpersoonlijke therapie met technieken uit de gedragstherapie, om ervoor te zorgen dat patiënten regelmatige routines van eten, slapen en activiteiten behouden in hun dagelijks leven. Ook zorgt het voor stabiliteit in hun persoonlijke relaties. Patiënten leren hoe stressoren in hun familie en werkrelaties hun stemming beïnvloeden, en ze ontwikkelen betere strategieën om met deze stressoren te copen.
Family Focused Therapy (FFT) is ook ontworpen om interpersoonlijke stress te verminderen bij mensen met een bipolaire stoornis, met name binnen de familiecontext. Patiënten en hun families krijgen onderwijs over wat een bipolaire stoornis is, en worden getraind in communicatie en probleemoplossingsvaardigheden. Vooral bij adolescenten kan dit effectief zijn.
Er worden steeds meer preventieprogramma's opgestart om depressie te voorkomen. Dit wordt gedaan omdat depressie een verwoestend effect kan hebben op de mensen en de maatschappij. De preventieprogramma's richten zich vooral op groepen die extra kwetsbaar zijn voor depressie, zoals pubers.
De laatste tientallen jaren is men gaan vergelijken welke therapie het meest effectief is bij verschillende soorten stoornissen. Bij depressie is het zo dat veel soorten therapie allemaal even effectief zijn. Een andere uitkomst van deze onderzoeken is dat er een groot placebo-effect bestaat. Als iemand een warme band met zijn therapeut ontwikkelt, dan zal hij sneller genezen dan wanneer zijn relatie met de therapeut slecht is. De therapieën zijn in effectiviteit gelijk, maar behandelingen met medicatie werkt sneller. Deze behandelingen hebben echter wel weer een hogere kans op terugval dan psychologische therapieën.
Bij een bipolaire stoornis kan het combineren van medicatie met een psychologische behandeling ervoor zorgen dat patiënten hun medicijnen blijven nemen, waardoor meer patiënten helemaal beter worden i.v.t. alleen behandeling met lithium. Psychotherapie kan mensen met een bipolaire stoornis helpen om te begrijpen en te accepteren dat ze lithium nodig hebben, en het kan mensen leren omgaan met de impact die de stoornis op hun leven heeft.

Suïcide verklaren
Omdat zelfmoord is nog veel onbekend omdat het te zeldzaam is om het goed te bestuderen. Bovendien weten nabestaanden vaak niet alle informatie die van belang kan zijn voor een onderzoek naar motivatie van het slachtoffer. Tot slot laten de meeste mensen die zelfmoord plegen geen briefje achter. Als er wel een briefje achtergelaten wordt, staat daar meestal geen duidelijke reden in over waarom de zelfmoord gepleegd is.
Volgens de sociologische theorie van Durkheim zijn er 3 verschillende soorten suicide te onderscheiden. Egoïstische suïcide wordt bijv gepleegd door iemand die zich verlaten voelt door anderen en geen sociale contacten meer heeft. Anomische suïcide wordt gepleegd door iemand die gedesoriënteerd is bijv doordat iemand na 20 jr dienst ineens zijn baan kwijtraakt. Altruïstische suïcide wordt gepleegd als iemand denkt dat hij er andere mensen mee kan helpen. De conclusie van deze theorie is dat veel suicides voorkomen kunnen worden als de maatschappij afwijzend tegenover suïcide staat. In zo'n maatschappij zal een individu zijn problemen eerst op andere manieren proberen op te lossen.
Als twee of meer suicides aan elkaar gekoppeld zijn noemt men dat een suïcide cluster. Dit kan bijv voorkomen als op een school iemand suïcide pleegt, en iemand hem/haar een paar dagen later in dat gedrag volgt. Het kan ook gebeuren dat meer mensen suïcide plegen nadat een beroemd persoon dat heeft gedaan. Er zijn verschillende verklaringen voor dit fenomeen. Sommige wetenschappers noemen het suicidebesmetting (suicide contagion). Menen nemen op de een of andere manier de suicidegedachte over van iemand anders.