Er bestat een grote verscheidenheid aan diagnostische instrumenten en methoden. De verschillen daartussen beïnvloeden de aard van de verkregen informatie en bepalen de mate waarin een methode bruikbaar is bij de beantwoording van een bepaalde klinische vraagstelling. Een aantal punten waarop diagnostische methoden zich van elkaar onderscheiden zijn de volgende:
1. Informatiebron: afkomstig van client zelf, partner of andere belangrijke persoon
2. Doelgroep: beperkte toepassingsmogelijkheden bijv vanwege leeftijd, psychopathologie, lichamelijke klachten
2. Doelgroep: beperkte toepassingsmogelijkheden bijv vanwege leeftijd, psychopathologie, lichamelijke klachten
3. Aard van het contact: vis-à-vis, op schrift
4. Mate van standaardisatie
5. Kwalitatieve en kwantitatieve methoden
6. Categorieel tegenover dimensioneel
7. Retrospectief tegenover prospectief
In Nederland wordt een kwaliteitsbeoordeling van psychologische instrumenten uitgevoerd door de Comissie Testaangelegenheden Nederland (COTAN) van het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP). De COTAN kent het oordeel 'onvoldoende', 'voldoende' of 'goed' toe op zeven aspecten.
1. Uitgangspunten van de testconstructie: meetpretentie, gebruiksdoel en theoretische achtergrond.
2 a. Kwaliteit van het testmateriaal: standaardisatie van de items, de instructie en het
scoringssysteem.
2 b. Kwaliteit van de handleiding: is er een handleiding beschikbaar en is de verstrekte informatie
adequaat voor het gebruik en de gebruiker?
3. Normen: Onder meer de aanwezigheid en de kwaliteit van normscores binnen verschillende
groepen.
4. Betrouwbaarheid: op verschillende momenten (test-hertest-betrouwbaarheid) en binnen een
instrument (interne consistentie)
5 a. Begripsvaliditeit: meet de test wat hij moet meten?
5 b. Criterium validiteit: voorspelt de test wat hij zou moeten voorspellen? In hoeverre is de test
een goede voorspeller van niet-testgedrag?
Het klinische interview
De meest gebruikte diagnostische methode is het gesprek tussen de psycholoog en de cliënt. Er bestaan verschillende typen klinische interviews, die zich van elkaar onderscheiden naar vorm en inhoud: het ongestructureerde of open interview, en het semigestructureerde interview. In het open interview zijn zowel de vorm als de inhoud van het gesprek vrij. Zowel de psycholoog als de cliënt kan in principe ieder gespreksonderwerp aansnijden en daarover uitweiden. Bij een semigestructureerd interview liggen de vragen vast en is er een instructie voor het beoordelen van de antwoorden. De psycholoog bepaalt zelf de precieze bewoordingen van de vragen en hun uiteindelijke volgorde.
Toepassing en beperking
Het is van belang om de verwachtingen die een cliënt van het gesprek heeft, te leren kennen. De medewerking van een cliënt is eveneens belangrijk voor de kwaliteit van de interviewbevindingen.
Het is van belang om de verwachtingen die een cliënt van het gesprek heeft, te leren kennen. De medewerking van een cliënt is eveneens belangrijk voor de kwaliteit van de interviewbevindingen.
Bij open interviews speelt de theoretische achtergrond van de interviewer een rol. De belangrijkste beperking van het open klinische interview is de lage interbeoordelaarsbetrouwbaardheid. De betrouwbaarheid van een klinisch interview neemt toe naarmate de interview specifieker vragen en duidelijke instructies heeft waaraan hij zich moet houden.
Een aantal onderwerpen dat meestal aan de orde komt in een open interviews zijn:
- Biografische gegevens
- De aard van de huidige problematiek
- Het ontstaan en het verloop van de problematiek
- Opvoeding en ontwikkeling, incl life events
- De aard van de huidige problematiek
- Het ontstaan en het verloop van de problematiek
- Opvoeding en ontwikkeling, incl life events
- Huidige psychosociale omstandigheden
Semigestructureerde interviews bestrijken meestal een beperkter gebied dan open interviews. Voorbeelden:
I. Structured Clinical Interview for DSM-IV Disorders (SCID)
I. Structured Clinical Interview for DSM-IV Disorders (SCID)
II. Hamilton Rating Scale for Depression (HRSD)
Gedragsobservatie
Gedragsobservatie bestaat uit het doen van meer of minder systematische waarnemingen van gedragingen van cliënten.
Self monitoring/ zelfobservatie wordt toegepast om inzicht te krijgen in de frequentie en de ernst van de klachten en in de omstandigheden waaronder de klachten zich voordoen.
Directe observatie waarbij de psycholoog lijfelijk aanwezig is
Indirecte observatie waarbij wordt gebruikgemaakt van beeldregistratie
Indirecte observatie waarbij wordt gebruikgemaakt van beeldregistratie
Welke manier van observatie ook wordt gekozen, steeds blijft het probleem van de reactiviteit bestaan: de cliënt weet dat hij wordt geobserveerd of dat hij zelf zijn gedrag registreert en dat beïnvloedt zijn gedrag op soms onvoorspelbare wijze.
Persoonlijkheidsvragenlijsten en klachtlijsten
Persoonlijkheidsvragenlijsten beogen relatief stabiele kenmerken van de persoonlijkheid te meten, zoals verlegenheid, extraversie en neuroticisme. Klachtenlijsten meten psychopathologische verschijnselen en processen die toestandsgebonden zijn en die dus in de tijd kunnen variëren.
De meest gebruikte algemene persoonlijkheidsvragenlijsten in NL zijn:
De meest gebruikte algemene persoonlijkheidsvragenlijsten in NL zijn:
- Nederlandse Persoonlijkheidsvragenlijst (NPV-2)
- Minnesota Multiphasic Personality Inventory (MMPI)
- Neuroticism Extraversion Openness Personality Inventory Revised (NEO-PI-R)
De meest gebruikte klachtenlijst in NL is
- Symptom Check List
Intelligentietests
Het vaststellen van het intelligentieniveau gebeurt doorgaans met behulp van opdrachten van
oplopende moeilijkheidsgraad die de cliënt in een beperkte tijd moet uitvoeren.
Intelligentietests kennen een brede toepassing binnen de psychologie, zoals het vaststellen van het
intelligentieniveau, achteruitgang van intelligentie of verschillen tussen intelligentiegebieden. Met
behulp van een intelligentietest kan de psycholoog de mogelijkheid van een intelligentieverval
onderzoeken.
Meest gebruikte intelligentietest NL/Belgie
- Wechsler Adult Intelligence Scale (WAIS)
- Groninger Intelligentie Test (GIT)
- Groninger Intelligentie Test (GIT)
Projectieve methoden
Projectieve methoden zijn diagnostische procedures, waarbij de cliënt testmateriaal krijgt voorgelegd
waarop hijzelf naar eigen inzicht een reactie moet geven. Het testmateriaal is ongestructureerd en
kan bestaan uit platen met afbeeldingen, zinnen of een blanco vel papier. De cliënt moet
bijvoorbeeld zeggen wat er het eerste in hem opkomt als hij een afbeelding ziet, een samenhangend
verhaar bij een afbeelding vertellen of zinnen aanvullen. De veronderstelling is dat de cliënt zijn
persoonlijkheidseigenschappen projecteert in de tests.
Uit onderzoek blijkt dat de betrouwbaarheid van veel van deze projectieven methoden laag is. Dit
betekent in de praktijk dat de cliënt naar eigen inzicht een reactie geeft en de psycholoog ook naar
eigen inzicht een interpretatie verbindt. De validiteit is laag.
Vb:
- Rorschach
- Thematic Apperception Test (TAT)
Neuropsychologisch onderzoek
Neuropsychologische diagnostiek is vaak gericht op de informatieverwerking (geheugen, aandacht,
waarneming, herkenning, taalgedrag) en op stoornissen die daarin kunnen optreden.
Vb:
- Bourdon Wiersma Test: concentratievermogen
- 15-woorden test: geheugentest
- Modified Wisconsis Card Sorting Test: niveau van executieve functies