H2. Welke theorieën en behandelingen van abnormaliteit bestaan er?

Een theorie is een set ideeën die een framework bieden. Op basis van dit framework kunnen vragen gesteld worden over een bepaald fenomeen en informatie verzameld en geïnterpreteerd worden over dit fenomeen. Een therapie is een behandeling, vaak gebaseerd op een theorie over een stoornis, die ingaat op de factoren die volgens de theorie de stoornis veroorzaken.
Er zijn verschillende benaderingen voor het verklaren van psychologische klachten. Als het bijvoorbeeld gaat om angstklachten, stelt de biologische benadering dat de symptomen veroorzaakt kunnen worden door een genetische aanleg voor angst. De psychologische benadering zoekt de verklaring in iemands overtuigingen, levenservaring en relaties. De socioculturele benadering kijkt naar de culturele waarden of sociale omgeving van een persoon. Deze verschillende benaderingen worden vaak gezien als onverenigbaar. Mensen zoeken of een biologische verklaring, of een socioculturele verklaring. Dit wordt ook wel het nature-nurture debat genoemd.
Hoewel het verleidelijk is om op zoek te gaan naar een verklaring, gaan theoretici tegenwoordig vaak uit van de bio-psychosociale benadering, die erkent dat het vaak gaat om een combinatie van biologische, psychologische en socioculturele factoren. Alleen kwetsbaarheid is ook niet voldoende om een stoornis te ontwikkelen, pas wanneer een andere trigger optreedt (bijv. stress) zou de stoornis zich echt kunnen ontwikkelen.
Voor elke benadering zijn er ook behandeling ontwikkeld. Vanuit de biologische benadering wordt vooral medicatie voorgeschreven, vanuit de psychologische en socioculturele benadering gaat het meestal om psychotherapie. Beide soorten behandeling zijn effectief gebleken en worden ook vaak samen gebruikt, in een geïntegreerde benadering.

Biologische benaderingen
Het beroemde verhaal van Phineas Gage beschrijft hoe deze man op een dag door een ongeluk op zijn werk een dikke ijzeren staaf  door zijn schedel en hersenen kreeg. Wonder boven wonder overleefde hij dit ongeluk en herstelde hij lichamelijk volledig. Zijn persoonlijkheid was echter volledig veranderd: van verantwoordelijke, vriendelijke en intelligente man was hij nu ineens veranderd in een grillig persoon die geen respect had voor de sociale omgangsnormen. Zijn verantwoordelijkheidsgevoel was volledig weg.
Uit later onderzoek bleek dat gage vooral schade had opgelopen aan de frontale kwab. Mensen die schade aan dit hersendeel hebben, hebben vaak moeite met het nemen van rationele beslissingen in sociale situaties en hebben moeite met het verwerken van informatie over emoties. Logica en abstracte problemen kunnen zij wel nog oplossen.
Hersendisfunctie is slechts 1 van de 3 mogelijke biologische oorzaken van abnormaliteit. De andere twee zijn biochemische onbalans en genetische abnormaliteiten.  Deze 3 oorzaken kunnen elkaar ook nog beïnvloeden. Zo kan hersendisfunctie het resultaat zijn van genetische factoren en dit kan weer biochemische onbalans veroorzaken.
Hersendisfunctie
De hersenen kunnen onderverdeeld worden in 3 hoofdgebieden: de achterhersenen, de middenhersenen en de voorhersenen. De achterhersenen bevatten de medulla (controleert ademhaling en reflexen), pons (belangrijk voor aandacht en timing van slaap), reticulaire formatie (controleert opwinding en aandacht voor stimuli) en cerebellum (houdt zich bezig met coördinatie van beweging) en is cruciaal voor de meest basale levensfuncties. De middenhersenen bevatten de superior collicus en inferior collicus (geven sensorische informatie door en controleren beweging) en de substantia nigra (reguleert responsen op beloning)

Achterhersenen
De voorhersenen bij mensen zijn relatief groot en ontwikkeld t.o.v. andere organismen. De buitenste laag van het cerebrum heet de cerebrale cortex, dit is betrokken bij veel van onze meest geavanceerde gedachteprocessen. Het bestaat uit twee hemisferen die met elkaar verbonden worden door het corpus callosum. Elke hemisfeer bestaat uit vier kwabben: de frontale, parietale, occipitale en temporale kwabben, die ieder verschillende functies hebben. Andere structuren in de voorhersenen bevinden zich net onder de cortex en heten daarom subcorticale structuren. Dit zijn de thalamus (stuurt inkomende informatie van zintuigen naar het cerebrum) , de hypothalamus (reguleert eten, drinken en seksueel gedrag), het limbische systeem (reguleert veel instinctieve gedragingen, zoals reactie op stress, eten en seksueel gedrag), de amygdala (onderdeel van limbische systeem, kritiek voor emoties zoals angst) en de hippocampus (onderdeel van limbische systeem, speelt een rol bij geheugen).
Biochemische onbalans
Neurotransmitters zijn biochemicalien die werken als boodschappers. Zij brengen impulsen van het ene neuron (zenuwcel) naar de volgende. Dit gebeurt in de hersenen en in sommige andere delen van het zenuwstelsel. Elk neuron heeft een cellichaam en een aantal korte vertakkingen, genaamd dendrieten. Deze onderdelen ontvangen impulsen van nabijgelegen neuronen. De impuls beweegt zich vervolgens via een lange vertakking, genaamd het axon, naar de synaptische terminal. Vanaf daar stimuleert de impuls de vrijlating van neurotransmitters in de synaptische spleet dit zich tussen twee neuronen bevindt. De neurotransmitters binden aan speciale receptoren van het volgende neuron, die op basis daarvan weer een impuls initieert. Zo wordt de impuls van neuron op neuron doorgegeven.
Veel biochemische theorieën suggereren dat specifieke psychopathologieen vaak te maken hebben met een onbalans van bepaalde neurotransmitters in de synaps. Dit kan beïnvloed worden door twee factoren. Het proces van heropname houdt in dat de pre-synaptische neuron de neurotransmitter terug opneemt, waardoord de aanwezige hoeveelheid in de synaps afneemt. Het proces van degradatie houdt in dat de post-synaptische neuron een enzym vrijlaat in de synaps, die de neurotransmitter afbreekt. Wanneer een van deze processen niet goed functioneert, kan een abnormaal hoge of lage concentratie van een neurotransmitter in de synaps het gevolg zijn. Psychologische symptomen kunnen hiervan het gevolg zijn. Het kan ook zijn dat psychologische ervaringen juist zorgen voor veranderingen in het neurotransmittersysteem.
Er zijn meer dan 100 verschillende neurotransmitters. Serotonine speelt een belangrijke rol in emoties en impulsen, zoals agressieve impulsen en angstig gedrag. Dopamine is vooral belangrijk bij onze ervaring van beloning. Norepinephrine ontstaat alleen in de hersenstam en zorgt voor een stimulerend effect. Wanneeer we hiervan te weinig hebben, voelen we depressief. Gamma-aminiburyic acid (GABA) inhibieert de acties van andere neurotransmitters en een onbalans van deze transmitter wordt geassocieerd met angstklachten. GABA is te vinden  in veel medicatie die een kalmerend effect heeft.
Het endocriene systeem
Het endocriene systeem is een systeem van klieren die hormonen produceren. Hormonen vervoeren ook informatie door het lichaam en hebben daardoor effect op stemming, energieniveaus en reacties op stress. De hypofyse is de belangrijkste klier en ligt vlak onder de hypothalamus. Als reactie op stress scheiden neuronen in de hypothalamus corticotropin-release factor (CRF) uit. Dit wordt naar de hypofyse vervoerd, waar het zorgt dat het belangrijke stresshormoon ACTH wordt uitgescheiden. Dit gaat via het bloed naar de adrenale klieren in de rest van het lichaam, waar een verscheidenheid aan hormonen wordt vrijgelaten die het lichaam klaarmaken voor reactie op een noodsituatie. Dit systeem heet hypothalamic-pituitary-adrenal axis (HPA-as). Wanneer dit verstoord is, hebben mensen abnormale fysiologische reactie op stress, waardoor zij gevoeliger zijn voor angststoornissen en een depressie.
Genetische abnormaliteiten
Gedragsgenetica bestudeert de genetica van persoonlijkheid en abnormaliteit en bekijkt in welke mate gedragingen overgeerfd worden en via welk proces genen gedrag beinvloeden.
Elke cel in het lichaam heeft 46 chromosomen, 23 van de moeder en 23 van de vader. Dit zijn 23 chromosoomparen, waarvan er een het geslacht bepaald. De XX-combinatie maakt iemand tot een vrouw. de Xy-combinatie tot een man. Wanneer de structuur van de chromosomen veranderd, kan die ernstige gevolgen hebben. Zo ontstaat syndroom van Down doordat er van chromosoom 21 geen twee, maar drie aanwezig zijn. Elk chromosoom bevat genen, in de vorm van strengen DNA. Deze genen geven instructies aan de cellen om bepaalde functies uit te voeren. Fouten op de genen komen vaker voor dan fouten in de structuur van het volledige chromosoom.
Wanneer er een fout op een gen zit, leidt dit niet direct tot een stoornis. Vaak zijn er meerdere foutieve genen nodig die allemaal bijdragen aan de ontwikkeling van een stoornis. Dit heet een polygenetisch proces. O.a. diabetes, hartziektes en epilepsie zijn het gevolg van zo'n proces.
Interacties tussen gen en omgeving
Er zijn meerdere manieren waarop genen en omgeving elkaar kunnen beïnvloeden. Zo kunnen genetische factoren bepalen wat voor omgeving we voor onszelf kiezen, doordat we een bepaald temperament of talent hebben dat genetisch bepaald is. Daarnaast kunnen gen en omgeving elkaar beïnvloeden doordat de omgeving als een katalysator werkt voor een bepaalde genetische neiging. Als iemand bijvoorbeeld genetisch kwetsbaar is voor een depressie, zijn er nog bepaalde triggers in de omgeving nodig om ook daadwerkelijk een depressie te ontwikkelen. Tot slot laat de studie van epigenetica zien dat omgevingscondities van invloed kunnen zijn op de expressie van genen. DNA kan chemisch aangepast worden door verschillende omgevingsfactoren, waardoor genen als het ware aan of uit gezet worden.  Als gevolg daarvan gaan cellen, weefsels en organen zich anders ontwikkelen.
De studie van epigenetica staat nog in de kinderschoenen, maar zou wel een heel belangrijk kunnen worden. Zo zou het kunnen helpen verklaren hoe identieke tweelingen, die dus hetzelfde DNA hebben, toch kunnen verschillen in de manier waarop een stoornis zich uit.
Therapie door medicatie
De meeste biologische behandelingen voor abnormaliteit worden gedaan aan de hand van medicatie. Dit verlicht de symptomen door het functioneren van de neurotransmitters te verbeteren.
Antipsychotische medicijnen helpen om hallucinaties en wanen te verminderen. De eerste antipsychotica waren de phenohiazines, maar deze hadden gevaarlijke bijwerkingen. Tegenwoordig worden atypische antipsychotica gebruikt, die erg effectief zijn maar veel minder bijwerkingen hebben.
Antidepressiva verminderen de symptomen van depressie. SSRI's worden het meest gebruikt, deze beinvloeden het serotonine-neurotransmittersysteem. Nieuwere antidepressiva SNRI (Selective serotonin-norepinephrine reuptake inhibitors) werken zowel op serotonine als norepinephrine. Deze medicijnen hebben wel bijwerkinge, maar geen gevaarlijke.
Lithium is een meyaal dat in de natuur gevonden kan worden. het wordt gebruikt als stemmingsstabilisator, vooral bij een bipolaire stoornis. Bij deze stoornis heeft iemand afwisselend last van depressie en manie. Ook anti-convulsants worden gebruikt bij de behandeling van manie, deze hebben minder bijwerking dan lithium.
Tegen angst werden als eerste de barbituraten gebuikt, maar deze zijn zeer verslavend en het afkicken hiervan kan erg gevaarlijke effecten hebben. Daarom worden vaker benzodiazepines gebruikt, die angstsymptomen verminderen zonder iemands dagelijks functioneren ernstig te beïnvloeden. helaas zijn ook deze medcijnenen erg verslavend, maar de afkickverschijnselen zijn minder ernstig.
Electroconvulsie therapie en nieuwere hersenstimulatietechnieken
ECT is een alternatief voor medicatie. Hoewel het oorspronkelijk ontwikkeld is voor de behandeling van schizofrenie, werd later ontdekt dat deze behandeling effect heeft bij depressie, maar niet bij schizofrenie. Bij deze therapie wordt een soort epileptische aanval opgewekt door een stroomstoot door de hersenen te laten gaan. Tegenwoordig zijn er alternatieve technieken die gerichter te werk gaan en minder bijwerkingen hebben. Zo is er repetitive transcranial magnetic stimulation (rTMS), waarbij magnetische pulsen worden gericht op specifieke hersenstructuren. Bij deep brain stimulation wordt d.m.v. elektroden de vagus zenuw gestimuleerd, die op zijn beurt weer de doelgebieden in de hersenen stimuleert. Het lijkt erop dat vooral deze nieuwere technieken effectief zijn en dat er weinig bijwerkingen zijn.
Psychochirurgie
Psychochirurgie houdt in dat er een hersenoperatie wordt uitgevoerd met als doel om bepaalde symptomen te laten stoppen. Zo werd vroeger bij psychose wel eens een frontale lobotomie uitgevoerd, waarbij de frontale kwab gescheiden werd van de lagere hersenstructuren. Dit had echter ernstige bijwerkingen en tegenwoordig wordt psychochirurgie nog maar heel weinig gebruikt. Het grootste probleem is dat we voor heel veel stoornissen niet precies weten welk hersendeel hiervoor verantwoordelijk is.

Psychosociale benaderingen
Gedragsbenaderinen
Gedragsbenaderingen focussen op de invloed van beloningen en straffen op het ontstaan van gedrag. De belangrijkste principes zijn klassieke conditionering en operant conditionering. Verder kan leren voorkomen door modeling en leren door observatie.
Klassieke conditionering
In Pavlovs onderzoek is het eten de unconditioned stimulus (US). Deze stimulus produceert de unconditioned respons (UR). Pavlov zelf diende als de conditioned stimulus (CS) en de respons die daarop volgt is de conditioned respons (CR). Dit fenomeen wordt gebruikt om de op het oog irrationele reacties op neutrale stimuli te verklaren.
Operant conditionering
Thorndike ontdekte dat gedragingen die worden gevolgd door een beloning versterkt, worden, terwijl gedragingen die gevolgd worden door straf verzwakt worden. Deze simpele observatie noemde hij de wet van effect. Dit leidde tot de ontwikkeling van operante conditionering - het vormen van gedrag door gewenste gedragingen te belonen en ongewenste gedrag te bestraffen. Gedragingen worden het snelst aangeleerd door een continuous reinforcement schedule, dat wil zeggen dat het gedrag iedere keer beloond of bestraft moet worden. Het kan echter in stand gehouden worden door een partial reinforcement schedule, waarbij het gedrag slechts af en toe beloond of bestraft wordt. Extinctie - het elimineren van aangeleerd gedrag - is het lastigst wanneer het gedrag is aangeleerd d.m.v. een partial reinforcement schedule. omdat dan geen continue beloning nodig is om het gedrag te versterken.
Modeling en leren door observatie
Bij modeling leren mensen nieuwe gedragingen door deze te imiteren van mensen die belangrijk zijn in hun leven, zoals hun ouders. Dit komt vooral voor wanneer de modelpersoon gezien wordt als autoritair en als lijkend op de persoon zelf. leren door observatie komt voor wanneer een persoon de beloningen en straffen observeert die een ander persoon ontvangt voor zijn of haar gedrag.
Gedragstherapieën
Gedragstherapieën richten zich op het identificeren van de beloningen en straffen die bijdragen aan het maladaptieve gedrag van een persoon en op het veranderen van specifieke gedragingen. Er wordt gekeken naar de situaties waarin het gedrag het meest voorkomt. Voor gedragsverandering bestaan veel verschillende technieken. Systematische desensitisatietherapie is er een van. Hierbij maakt de patient een lijst van situaties die steeds een beetje meer angst zouden opwekken. Vervolgens wordt de patient door de therapeut gevraagd om stapje voor stapje in gedachten deze situaties door te maken, tot deze zonder problemen zelfs de meest angst opwekkende situatie kan doorstaan. Bij in vivo exposure wordt de patient gevraagd om de angst opwekkende stimulus ook daadwerkelijk direct te ervaren. Dit levert vaak betere resultaten op dan alleen het inbeelden v.d. situatie.

Cognitieve benaderingen
Cognitieve theorieën stellen dat het niet alleen beloningen en straffen zijn die menselijk gedrag motiveren. In plaats daarvan zouden onze cognities (gedachten en overtuigingen) onze gedragingen en emoties vormen. Wanneer iets gebeurt maken we een causale attributies v.d. gebeurtenis - we vragen ons af waarom het gebeurd is. Deze attributies bepalen welke betekenis we aan gebeurtenissen geven en wat we van soortgelijke gebeurtenissen in de toekomst verwachten. Wanneer een attributie over ons eigen gedrag gaat heeft dit gevolgen voor onze emoties en ons zelfconcept: of we ons gedrag aan onszelf wijten of aan omgevingsfactoren, kan heel verschillende gevolgen hebben voor hoe we over onszelf denken. Naast de attributies maken we ook globale assumpties over onszelf, onze relaties en de wereld. Deze assumpties kunnen positief zijn, of negatief en destructief. Wanneer deze assumpties negatief zijn, zullen mensen eerder op situaties reageren op een irrationele en negatieve manier.
Cognitieve therapieen
Cognitieve therapieen helpen clienten om de negatieve gedachten en disfunctionele overtuigingen te identificeren en te trotseren. Daarnaast wordt hen probleemoplossingstrategieën aangeleerd om met concrete problemen om te gaan en leren ze alternatieve manieren om over dingen na te denken. vaak worden cognitieve therapieen gecombineerd met gedragstherapieen, in de vorm van cognitieve gedragstherapie (CBT). In de vorm van opdrachten moet de client dan alternatieve gedachten testen, of nieuwe methodes proberen om met andere situaties om te gaan. Daarnaast kunnen nieuwe vaardigheden aangeleerd worden, zoals effectieve communicatie.
Psychodynamische benaderingen
De psychodynamische theorieën van abnormaliteit suggereren dat alle gedrag, gedachten en emoties, normaal of abnormaal, beïnvloed worden door onbewuste processen. Deze theorieen werden voor het eerst ontwikkeld door Sigmund Freud. Hij ontwikkelde de psychoanalyse. Dit is zowel een theorie van persoonlijkheid en psychopathologie, als een methode om de geest te onderzoeken, als een vorm van behandeling van psychopathologie. Freud en zijn collega Breuer stelden dat veel psychopathologie een gevolg is van traumatische ervaringen van vroeger, die zijn weggestopt in het onderbewustzijn (repressie).
De Id, Ego en Superego
Volgens Freud zijn er twee basale drives die menselijk gedrag motiveren: de seksuele drive (libido) en de agressieve drive. Deze drives willen continu vrijgelaten worden, maar kunnen gereguleerd worden door drie verschillende psychologische systemen. De id is het systeem waar het libido ontstaat, en de drives en impulsen van dit systeem zoeken een directe uitweg. De id werkt vanuit het pleasure principe: zo snel mogelijk zo veel mogelijk plezier, en zo min mogelijk pijn bereiken. Naarmate kinder ouder worden, splitst een deel v.d. id af en wordt het ego. het systeem dat probeert aan onze wensen en behoeftes te voldoen, maar wel binnen de regels v.d. maatschappij. Vanuit het ego ontwikkelt zich dan het superego. Dit is de opslagruimte voor de gedragsregels die geleerd worden v.d. ouders en de maatschappij. De regels nemen de vorm aan van morele standaarden en leven volgens deze regels vermindert gevoelens van angst. Volgens Freud gebeuren de meeste interacties tussen deze systemen volledig onbewust, maar sommige vinden hun weg naar het voorbewustzijn. Slechts heel weinig komen daadwerkelijk in het bewustzijn terecht. Freud beschreef ook bepaalde strategieën die het ego gebruikt om onbewuste wensen te verhullen of veranderen. Wanneer het gedrag van een persoon gecontroleerd wordt door deze verdedigingsmechanismen, of wanneer de strategieën maladaptief zijn, kan dit resulteren in pathologisch gedrag.
Psychoseksuele fasen
Tijdens de ontwikkeling gaat een kind volgens Freud door een reeks psychoseksuele fasen. In elke fase zijn de seksuele drives gericht op de stimulatie van bepaalde lichaamsdelen. De responsen v.d ouders op de pogingen van het kind om in bepaalde behoefte te voorzien, zijn van grote invloed op of een bepaalde fase goed wordt afgesloten. Gebeurt dit niet, dan kan een kind op een bepaalde fase gefixeerd raken, waardoor het blijft zitten met zorgen en problemen van die fase.
De fasen van Freud zijn als volgt:
- De orale fase: de eerste 18 maanden na de geboorte, waarin het kind is gericht op stimulatie v.d. mond. Een kind dat op deze fase fixeert, kan diep wantrouwen en verlatingsangst ontwikkelen.
- De anale fase: 18 maanden tot 3 jr, waarin het kind is gericht op stimulatie v.d. anus. Kinderen kunnen gefixeerd raken wanneer ouders te kritisch zijn tijdens de zindelijkheidstraining, zij worden dan koppig en gierig.
- De fallische fase: 3 tot 6 jr, waarin het kind is gericht op de genitaliën. Tijdens deze fase ontstaat het Oedipus complex, waarbij jongetjes zich aangetrokken voelen tot de moeder en de vader haten als rivaal. Zij zijn bang dat de vader hen wil castreren, dus zetten zij de moeder aan de kant en proberen zoals de vader te worden. Dit leidt tot een sterk superego. Meisjes vormen een aantrekking naar hun vader, in de hoop dat hij hen een penis kan geven. Niet goed afsluiten van deze fase leidt tot onjuiste genderrollen of een niet-heteroseksuele oriëntatie en andere problemen met romantische relaties.
- De latentie fase: 6-12 jr, in deze fase komen de seksuele drives op een laag pitje te staan. De aandacht wordt gericht op het ontwikkelen van vaardigheden en interesses.
- De genitale fase: vanaf 12 jr, de seksuele lusten komen weer op wanneer de puberteit begint.
Latere psychodynamische theorieën
De egopsychologie legt de nadruk op het belang van het reguleren van de verdedigingsmechanismen die zorgen voor een gezond functioneren in de maatschappij. Het object-relatie perspectief integreert aspecten van Freuds drive theorie met de rol die vroege relaties spelen in de ontwikkeling van het zelfconcept en de persoonlijkheid.
Psychodynamische therapieën
Het doel van psychodynamische therapieën is om cliënten te helpen hun maladaptieve coping-strategieën en de bronnen van hun onbewuste conflicten te herkennen. Freud ontwikkelde hiervoor de methode van vrije associatie, waarbij een praat over wat er maar in hem opkomt. De therapeut kijkt dan welke thema's er steeds terugkomen. Wanneer een client weerstand biedt tegen een bepaald onderwerp is dat een belangrijke aanwijzing voor de onbewuste conflicten, want de meest dreigende conflicten worden door de ego het hardst onderdrukt. De therapeut moet alle puzzelstukjes bij elkaar voegen tot een interpretatie van het conflict dat speelt. Soms accepteert de client dit als een openbaring maar soms wordt er ook weerstand geboden. Dit wordt dan weer gezien als een teken dat de therapeut erin geslaagd is om een belangrijk onbewust probleem te identificeren.
Ook transference is belangrijk. Dit houdt in dat de client reageert op de therapeut alsof hij een belangrijk persoon uit de vroege ontwikkeling van de client is. Zo kan en client extreem boos reageren als de therapeut een paar minuten te laat is, omdat hij vroeger door een ouder verlaten is. Ook het keer op keer weer behandelen van bepaalde pijnlijke herinneringen en het loslaten van emoties (catharsis) zorgt dat het helingsproces goed verloopt.
Het verschil tussen psychoanalyse en moderne psychodynamische therapie is dat psychoanalyse vaak over meerdere jaren gaat, terwijl psychodynamische therapie meer focust op huidige gebeurtenissen in het leven en met 12 sessies klaar kan zijn.
Interpersoonlijke therapie (IPT) richt zich op het patroon van relaties die de client gedurende zijn leven met mensen heeft gehad. De therapeut biedt hierbij meer structuur aan de behandeling en geeft al eerder interpretaties. Ook deze therapie kan met 12 weken afgesloten zijn.
Het probleem met psychodynamische theorieën is dat de fundamentele aannames heel moeilijk wetenschappelijk te testen zijn. De processen die beschreven worden zijn erg abstract. De langdurige aard v.d. behandeling zorgt dat veel mensen zich dit niet kunnen veroorloven. Mensen met acute problemen hebben er ook geen baat bij, zij hebben snellere resultaten nodig.
Humanistische benaderingen
Humanitistische theorieën gaan er vanuit dat mensen een aangeboren neiging hebben om goed te zijn en het leven ten volle te leven. De druk v.d. maatschappij om aan bepaalde normen te voldoen i.p.v te proberen de zelf zo volledig mogelijk te ontwikkelen, belemmert deze neiging. Volgens Carl Rogers streven mensen zelfactualisatie, de vervulling van hun potentieel voor liefde, creativiteit en betekenis. Volgens hem ontwikkelen mensen onder druk v.d. maatschappij een vertekend beeld van zichzelf, zij voelen een conflict tussen hun echte zelf en de zelf waarvan ze denken dat die anderen het meest zou plezieren.
Humanistische therapie
Het doel van humanistische therapie is om mensen te helpen hun grootste potentieel te ontdekken door zelfexploratie. Wanneer cliënten ondersteund worden en in staat gesteld worden om te groeien, zullen zij vanzelf het verleden confronteren als dat nodig is voor hun verdere ontwikkeling. Hierin worden zij dus niet gestuurd door de therapeut. Een voorbeeld van deze therapie is Carl Rogers's client centered therapy (CCT). Reflectie is de belangrijkste strategie, dit is een methode waarbij de therapeut probeert naar de client te communiceren dat hij begrijpt wat de client doormaakt, maar hij geeft geen interpretatie. Humanistische therapie verschuift dus de focus van wat er mis is met mensen, naar hoe we mensen kunnen helpen zich zo volledig mogelijk te ontwikkelen. Er wordt echter wel gezegd dat de theorieën vaag zijn en niet wetenschappelijk te testen.
Familiesysteem-benaderingen
Familiesysteem-theorieën zien de familie als een complex interpersoonlijk systeem, met zijn eigen hiërarchie en regels die het gedrag van de familieleden bepalen. Dit systeem kan goed functioneren en zo de groei en het welzijn van de leden ondersteunen, maar het kan ook slecht functioneren en zo psychopathologie veroorzaken bij een of meer leden. Als er dus een psychologisch probleem is, komt dat volgens deze theorie door een niet goed functionerend familiesysteem. ook de vorm die de stoornis aanneemt wordt hierdoor bepaald. In een inflexibele family is veel weerstand tegen de buitenwereld en tegen verandering binnen de familie. Bij een enmeshed family zijn de leden veel te veel betrokken in elkaar leven, waardoor ze geen autonomie meer hebben. Bij een disengaged family geven de familieleden elkaar juist geen aandacht en functioneren ze allemaal als losse units geïsoleerd v.d anderen. Bij een pathological triangular relationship proberen de ouders hun onderlinge conflicten te vermijden door altijd de kinderen bij alle conversaties en activiteiten te betrekken. Familiesysteem-therapie gaat er dan ook vanuit dat de hele familie behandeld moet worden, omdat het probleem niet alleen bij de persoon met de stoornis ligt. Bij Behavioral Family Systems Therapy (BFST) worden cognitieve en gedragstechnieken gebruikt om probleemoplossing- en communicatievevaardigheden aan te leren. Deze therapieën blijken vooral effectief te zijn bij kinderen, omdat deze nog veel meer afhankelijk zijn van de familie dan volwassenen.
Emotiegerichte benaderingen
De emotiegerichte benaderingen richten de aandacht op hoe mensen hoe emoties begrijpen en reguleren. Het slecht reguleren van emoties wordt gezien als de kern van veel soorten psychopathologie, waaronder depressie, angst, middelenmisbruik en de meeste persoonlijkheidsstoornissen. Technieken van gedrags- en cognitieve therapie worden gecombineerd met mindfulness om mensen te helpen hun emoties te accepteren, begrijpen en reguleren. De meest bekende emotiegerichte therapie is de dialetical behavior  therapy (DBT), die focust op de problemen met het omgaan met negatieve emoties en het controleren van impulsief gedrag. Deze therapie wer oorspronkelijk gebruikt voor het behandelen van borderline persoonlijkheidsstoornissen, maar wordt nu vooral gebruikt bij mensen met eetstoornissen en mensen met problemen in de emotieregulatie en impulscontrole. Het accepteren van de eigen gevoelens, gedachten en verleden en het leren om in het moment te leven zijn de sleutel voor positieve verandering.

Socioculturele benaderingen
Volgens de socioculturele benaderingen moeten we voorbij het individu en zelfs de familie kijken, naar de volledige samenleving, om psychologische problemen te begrijpen. Zo is sociaal-economische achterstand een risicofactor voor een heleboel mentale gezondheidsproblemen, zoals middelenmisbruik, geweld, depressie en angst. Ook wanneer er sprake is van oorlog, honger of een natuurramp zijn dit ernstige risicofactoren voor o.a. posttraumatische stressstoornis. De samenleving kan ook van invloed zijn op de soorten psychopathologie die ontstaan door impliciete of expliciete regels te hebben voor welk type abnormaal gedrag acceptabel is. Sommige stoornissen zijn zelfs uniek voor een bepaalde cultuur.
Cross-culturele problemen in de behandeling
Meestal worden mensen die in therapie gaan behandeld met een van de behandelvormen die in dit hoofdstuk beschreven zijn, met maar weinig aanpassingen voor verschillende culturen. Dit kan echter problemen opleveren als een client bijvoorbeeld uit een collectivistische cultuur komt, waar het individu nooit als los wordt gezien van bepaalde groepen als familie, etnische groep of religie. Ook expressie van emoties, belangrijk in sommige behandelingen, worden als negatief gezien in sommige culturen, zoals in Japan. Daarnaast kunnen er spanningen ontstaan wanneer de client duidelijk uit een lagere sociaal-economische klasse komt dan de therapeut. Veel studies suggereren dat mensen uit Latino, Aziatische en Native American culturen meer op hun gemak zijn met een gestructureerde en actie-georiënteerde therapie, zoals gedragstherapie of cognitieve gedragstherapie.
Wanneer het gaat om de behandeling van kinderen, kunnen culturele normen een probleem opleveren wanneer de rest van de familie betrokken moet worden bij de therapie. Ouders verwachten dan vaak dat de therapeut het kind 'geneest' en vinden het niet acceptabel dat zij zelf gedragstechnieken moeten aanleren.
Hoewel het niet vanzelfsprekend is dat het goed is voor de behandeling als therapeut en client uit dezelfde cultuur komen, zijn de relaties tussen client en therapeut en de overtuigingen van de client over de effectiviteit van de behandeling wel van belang voor hoezeer de client zich inzet. Veel culturele groepen, ook binnen de moderne, geïndustrialiseerde landen, hebben hun eigen vormen van therapie. Vaak zoeken mensen uit deze groepen hulp bij zowel een genezer uit hun cultuur als bij een therapeut die een van de hier beschreven behandelwijzen toepast.