Cognitieve ontwikkeling volgens Piaget
De visie van Piaget op de manier waarop baby's leren kan in 1 eenvoudige vergelijking worden samengevat: Actie = kennis. Volgens Piaget doen kinderen geen kennis op via feiten die gecommuniceerd worden door anderen of via sensatie en perceptie, maar volgens Piaget is kennis het resultaat van direct motorisch gedrag. Piaget is van mening dat baby's vooral leren te doen.
Elementen van Piagets theorie
Van geboorte tot adolescentie lopen kinderen 4 stadia door. Het volgende stadium wordt bereikt als het kind het juiste niveau van fysieke rijping heeft bereikt en is blootgesteld aan relevante ervaringen. Volgens Piaget is het van cruciaal belang om ook te kijken naar de veranderingen in de kwaliteit van de kennis en het begrip van kinderen.
Piaget geloofde dat mentale structuren, die hij schema's noemde, de fundamentele bouwstenen zijn van de manier waarop wij de wereld zien. Een schema is de mentale structuur of programma dat de ontwikkeling van het denken aanstuurt.
Adaptatie is de eigenschap om zich aan te passen aan de omgeving. Mensen zijn er altijd op uit om betekenis te geven aan dingen waarmee ze in aanraking komen. Adaptatie bestaat uit:
I. Assimilatie, dit is proces waarmee mensen ervaringen interpreteren aan de hand van hun huidige cognitieve ontwikkelingsstadium en denkwijze
II. Accommodatie, dit is de verandering in onze bestaande manier van denken of ons gedrag in reactie op ontmoeting met nieuwe stimuli of gebeurtenissen.
Sensomotorische periode
Het eerste stadium van de cognitieve ontwikkeling is volgens Piaget het sensomotorische stadium. Hierin is het kind ster afhankelijk van zijn aangeboren motorische reacties op stimuli. Dit stadium kan volgens Piaget worden onderverdeeld in 6 substadias:
I. Eenvoudige reflexen
II. Eerste gewoonten en primaire circulaire reacties
III. Secundaire circulaire reacties
IV. Coördinatie van secundair reacties → intentioneel gedrag / objectpermanentie
V. Tertaire circulaire reacties
VI. Het begin van denken → mentale representatie / imitatie
Meningen over Piaget
In grote lijnen is de beschrijving van Piaget accuraat. Toch zijn er ook kritiekpunten, de overgang van het ene stadium naar het andere verloopt minder abrupt dan Piaget stelt. Het zou zelfs niet in stadia, maar in golven plaats kunnen vinden waarbij de ene dag een cognitieve strategie en de volgende dag een minder geavanceerde strategie wordt gebruikt.
Ook het punt dat de cognitieve ontwikkeling haar basis in motorische activiteiten vindt knt kritiek. Sommige deskundigen zijn van mening dat hij daarmee voorbij ging aan het belang van de geavanceerde zintuiglijke en perceptuele systemen die al vroeg bij baby's aanwezig zijn.
De informatieverwerkingstheorie van cognitieve ontwikkeling
De informatieverwekingstheorie van cognitieve ontwikkeling probeert verklaringen te geven voor de manier waarop individuen informatie opnemen, gebruiken en opslaan.
Codering, opslag en ophalen: de grondslag van de informatieverwerking
Codering → het proces waarmee informatie wordt opgenomen in een vorm die bruikbaar is.
Opslag → onderhoud van het materiaal dat in het geheugen is opgeslagen
Ophalen → materiaal in de geheugenopslag wordt gelokaliseerd, naar het bewustzijn gebracht en gebruikt.
Soms voltrekken bovenstaande processen zich automatisch, soms worden ze bewust geactiveerd. Automatisering is de mate waarin een activiteit aandacht vereist. Processen die relatief weinig aandacht vergen zijn automatisch, als ze relatief veel aandacht vergen zijn ze gecontroleerd
Het geheugen in de babytijd
Herinnering → het proces waarmee informatie wordt opgenomen, opgeslagen en opgehaald.
We kunnen met zekerheid zeggen dat baby's herinneren, ze kunnen nieuwe van oude stimuli onderscheiden (bij gewenning) en dus is er een bepaalde geheugencapaciteit aanwezig.
De processen dit ten grondslag liggen aan het vasthouden en ophalen van herinneringen zijn gedurende het leven nagenoeg gelijk. Toch is de hoeveelheid informatie die opgeslagen en weer opgehaald kan worden sterk afhankelijk van de leeftijd. Oudere kinderen kunnen informatie sneller ophalen en langer onthouden.
Infantiele amnesie = de afwezigheid van herinneringen aan ervaringen van vóór het derde levensjaar. Recentere onderzoeken wijzen erop dat baby's meer onthouden dan we dachten, herinneringen kunnen echter niet altijd gemakkelijk of accuraat worden opgehaald. Ze kunnen worden doorkruist door andere, nieuwe informatie, die de oudere informatie vervangt of blokkeert. Een andere reden waarom baby's zich minder lijken te herinneren is omdat herinneringen vaak aan taal gekoppeld zijn.
Cognitieve neurowetenschap van het geheugen
Het expliciete en impliciete geheugen manifesteren zich op verschillende momenten en in verschillende delen van onze hersenen. De vroegste herinneringen lijken impliciet te zijn, deze worden opgeslagen in het cerebellum en in de hersenstam. De voorloper van het expliciete geheugen zit in de hippocampus. Echte expliciete herinneringen vormen zich vanaf de 2e helft van het eerst levensjaar.
Individuele intelligentieverschillen
Als we het over intelligentie hebben gaat het vaak over het onderscheid tussen snel en traag van begrip zijn. Hier zit een kern van waarheid in, uit onderzoek blijky dat de snelheid waarmee baby's informatie verwerken waarschijnlijk de sterkste correlatie bezit met latere intelligentie zoals die naar voren komt in IQ-test bij volwassenen.
Om te bepalen of een baby informatie snel of langzaam verwerkt wordt er gebruik gemaakt van gewenningstests, baby’s die informatie efficiënt verwerken zouden in staat moeten zijn om sneller iets over stimuli te leren, verwachting is dat ze hun aandacht sneller van een bepaalde stimulus afwenden en dat er sneller gewenning optreedt.
Ook metingen van het visuele herkenningsgeheugen, de herinnering en herkenning van een stimulus die eerder is gezien zijn gerelateerd aan IQ. Hoe sneller een baby een weergave van een stimulus uit zijn geheugen kan ophalen, hoe efficiënter hij waarschijnlijk de informatie verwerkt.
Uit ander onderzoek blijkt dat vaardigheden die betrekking hebben op de multimodale perceptie een indicatie kunnen geven van latere intelligentie. Een voorbeeld is crossmodale perceptie; het vermogen om een stimulus die op een eerder tijdstip slechts via één zintuig is ervaren later door middel van een ander zintuig te laten identificeren. De mate van crossmodale perceptie die een baby op éénjarige leeftijd vertoont (hoog niveau abstract denken is nodig) vertoont correlatie met
intelligentiescores in de jaren daarna.
Mening over de informatieverwerkingstheorie
De informatieverwerkingstheorie verschilt sterk van de benadering van Piaget. Volgens Piaget voltrekt de groei zich in spurts en bij de informatieverwerkingstheorie gaat dat wat geleidelijker. Omdat onderzoekers uit het kamp van de informatieverwerkingstheorie bij cognitieve ontwikkeling uitgaan van een verzameling individuele vaardigheden kunnen zij vaak preciezere meetmethoden gebruiken, zoals verwerkingssnelheid en het oproepen van herinneringen, dan de voorstanders van Piaget. De informatieverwerkingstheorie richt zich meer op individuele stukken en Piaget op het geheel. Beide stromingen zijn belangrijk om de cognitieve ontwikkeling in de kindertijd te kunnen doorgronden.
Wortels van onze taal
Taal is de systematische betekenisvolle ordening van symbolen, het vormt basis voor communicatie. Het is nauw gekoppeld aan de manier waarop baby's denken en de wereld interpreteren. Taal stelt ze in staat om na te denken over mensen en objecten en om hun gedachten aan anderen kenbaar te maken.
- Fonologie → heeft betrekking op basisklanken van taal, fonemen, die gecombineerd kunnen worden tot woorden en zinnen.
- Morfemen → de kleinste taaleenheid met een betekenis.
- Semantiek → het geheel van regels die de betekenis van woorden en zinnen bepaalt.
Bij taalontwikkeling is er een verschil tussen taalbegrip en taalproductie. Het taalbegrip is ruim aanwezig voordat de taalproductie tot stand komt. Een baby van 18 mnd kan in staat zijn om complexe bevelen te begrijpen, maar in productie ligt hij achter en kan hij 'zinnen'van 2 woorden maken.
Vroege geluiden en communicatie
De geluiden die een baby maakt zijn belangrijk voor de taalontwikkeling, ze vormen het begin voor de echte taal. Het maken van deze geluiden noemen we ook wel prélinguïstische communicatie; dit is communicatie d.m.v. van geluiden, gezichtsuitdrukkingen, gebaren, imitatie en andere non-linguïstische middelen. De duidelijkste manifestatie hiervan is brabbelen, het maken van op spraak lijkend maar betekenisloze geluiden, het begint met 2 a 3 maanden en gaat door tot de eerste verjaardag. Dit brabbelen is universeel. Ook dove kinderen brabbelen, maar dan met hun handen, hun gebaren-gebrabbel is gelijk aan het verbale brabbelen van kinderen die kunnen horen/spreken. Rond de leeftijd van 6 maanden is het gebrabbel niet meer universeel.
De eerste woorden
Meeste baby's zeggen hun eerste woordje rond de leeftijd van 10-14 maanden. Volgens sommige taalkundigen is het moment waarop een baby duidelijk woorden begrijpt en een geluid kan produceren dat veel lijkt op een woord dat volwassenen gebruiken. Andere taalkundige beperken het tot gevallen waarin kinderen een duidelijke, consistente naam geven aan een persoon, gebeurtenis of object.
Wanneer een baby zijn eerste woordje heeft gezegd zal het vocabulaire zich snel uitbreiden. Rond de leeftijd v. 15 maanden heeft een kind een woordenschat van 10 woorden, dit breidt zich methodisch uit tot een maand of 18, rond die tijd wordt de woordenschat ineens veel groter. In een heel korte periode neemt het vocabulaire toe van 50 tot 400 woorden.
De eerste woorden van kinderen verwijzen meestal naar mensen, objecten (mama), dieren (poes) of tijdelijke toestanden (nat). Deze eerste woorden zijn vaak holofrasen of eenwoordzinnen: een uiting die voor een hele zin staat en waarvan de betekenis afhangt van de context waarin deze wordt gebruikt.
De eerste zinnen
De snelle groei van het vocabulaire als kinderen ongeveer 18 maanden oud zijn valt samen met het begin van het combineren van individuele woorden tot zinnen die één gedachte uitdrukken. Het tijdstip waarop kinderen tweewoordzinnen produceren is meestal 8 tot 12 maanden nadat ze hun eerste woordje hebben gezegd. Deze linguïstische vooruitgang is belangrijk, kinderen die tweewoordzinnen kunnen maken hebben beschikking of etiketten voor dingen in de wereld maar ook voor relaties tussen dingen. De meeste vroege zinnen zijn meestal observaties, dus ze bevatten geen eisen en er is geen antwoord nodig. Als kinderen tweewoordzinnen gebruiken dan volgen ze meestal een patroon waarbij het onderwerp eerst komt, gevolgd door het onderwerp en het lijdend voorwerp. Kinderen gebruiken vaak dezelfde volgorde. Dit is handig, want een spreker van het Nederlands kan de tweewoordzinnen zo veel makkelijker begrijpen. Tweejarigen zijn geneigd om woorden weg te laten die niet cruciaal zijn voor de boodschap. Om die reden noemen we hun manier van praten ook wel telegramstijl. Een ander kenmerk van vroege taal is onderextensie (Als Sarah een dekentje waarmee ze slaapt ‘doekie’ noemt zal ze door onderextensie een ander dekentje geen ‘doekie’ noemen). Het tegenovergestelde is overextensie, dit is als de betekenis teveel gegeneraliseerd wordt. Als Sarah bussen, vrachtwagens en tractors allemaal ‘auto’ noemt dan is dat overextensie. Baby’s vertonen ook individuele verschillen in de stijl van hun taalgebruik. Sommigen hanteren een referentiële stijl, hierbij wordt taal primair gebruikt om objecten te benoemen.
Er is ook een expressieve stijl, dit is een spreekstijl waarbij taal primair wordt gebruikt om
gevoelens en behoeften van zichzelf en van anderen uit te drukken.
Het ontstaan van taalontwikkeling
De leertheorie → taal als aangeleerd vaardigheid
Volgens de leertheorie verloopt taalverwerving volgens de wetten van bekrachtiging en conditionering. De Leertheorie heeft als uitgangspunt dat kinderen leren spreken doordat ze beloond worden als ze geluiden maken die in de buurt komen van spraak. Dit proces noemen we ook wel modelleren, hierdoor gaat de taal van kinderen steeds meer op die van volwassenen lijken.
De leertheorie kent ook problemen, deze biedt geen verklaring voor het feit dat kinderen de regels van taal zo snel leren. Kinderen worden niet alleen beloond wanneer ze iets grammatical juist zeggen maar ook als ze fouten maken.
De navistische benadering
De problemen die we bij de leertheorie tegenkwamen hebben geleid tot een alternatief dat we kennen als de navistische benadering. Belangrijkste grondlegger hiervan is Noam Chomsky. Volgens de navistische benadering bestaat er een genetisch bepaald, aangeboren mechanisme dat de ontwikkeling van taal aanstuurt.Chomsky gaat ervan uit dat mensen een aangeboren vermogen bezitten om taal te gebruiken, dat zich min of meer automatisch manifesteert als ze ouder worden.
Chomsky heeft een analyse gemaakt waar uit bleek dat alle talen in de wereld eenzelfde onderliggende structuur hebben. Dit noemde hij universele grammatica.
Volgene Chomsky is het brein verbonden met een neuraal systeem dat het taalwervings-mechanische (language asquistion device, LAD) heet.
Kritiek: volgens sommige onderzoeker zijn bepaalde primaten in staat om de grondbeginselen van een taal te leren, dit trekt de uniekheid van de menselijke linguistische capaciteiten in twijfels. Anderen wijzen erop dat mensen misschien wel genetisch voorbereid zijn op taalgebruik maar dat er behoorlijk wat sociale ervaring vereist is.
De interactionele benadering
De leertheorie en de nativistische benadering bieden een verklaring die volledig wordt ondersteund door onderzoek. Daarom is er een theorie ontwikkeld waarin de leertheorie en de nativistische benadering met elkaar gecombineerd worden.