06. Humanistische benadering van psychopathologie

 6.1 Een historische schets 

De humanistisch psychologische theorieën ontstonden in de tweede helft van de twintigste eeuw. Zij vormden een reactie op twee grote stromingen die daaraan voorafgingen: de psychoanalytische theorieën en de behavioristische theorieēn. In tegenstelling tot de psychoanalytische theorie over het onbewuste, stellen de humanisten de persoonlijke bewuste beleving van het individu voorop. Het gaat om het gedrag in het hier-en-nu te begrijpen tegen de achtergrond van de subjectieve beleving van de realiteit. Deze fenomenologische benadering verschilt ook sterk van natuurwetenschappelijke opvattingen die aan het behaviorisme ten grondslag liggen. Anders gezegd, men zoekt niet naar een oorzaak-gevolg- verklaring voor het menselijk gedrag, maar men richt zich vooral op het begrijpen (Verstehen) van het gedrag van mensen. 


 6.2 De humanistische benadering nader beschouwd 

1. Humanistische theorieën veronderstellen dat de mens van nature goed is.

2. In de humanistische theorieën is veel aandacht voor het individuele en unieke van de persoon en voor wat er in die persoon omgaat aan gevoelens en gedachten. De persoon wordt zo niet zozeer ‘object’ maar veel meer ‘subject’ van onderzoek. In het contact met de hulpverlener wordt deze behandeld als een medemens, die zelf verantwoordelijk is voor het eigen leven.

3. Humanistische theorieën zijn erop gericht de mens als geheel te besturen en niet in apart te onderscheiden aspecten, zoals het leren of het waarnemen. 

4. In humanistische theorieën wordt de mens opgevat als een zich ontwikkelend wezen. Zij maken daarbij onderscheid tussen de essentie en de existentie, waarbij het eerste begrip betrekking heeft op het stabiele (de vaste eigenschappen en gewoonten van een mens) en het tweede begrip slaat op het bestaan als een continu proces van ontwikkeling en verandering (de mens als groeiend wezen). Dit onderscheid wordt ook uitgedrukt in de termen zijn (being) en worden (becoming). 

5. De humanistische benadering legt sterk de nadruk op bewuste beleving. Humanistisch psychologen veronderstellen dat mensen in staat zijn over hun eigen functioneren na te denken en er zich een oordeel over te vormen. Deze zelfreflectie is voor humanistische psychologen een belangrijke informatiebron. 

6. Humanistische theorieën beschouwen het individu als een zichzelf regulerend organisme. Daarmee wordt bedoeld dat de mens zelf in belangrijke mate kiest en beslist welke activiteiten deze onderneemt. In dit aspect van de humanistische benadering zijn sterke existentialistische invloeden te herkennen. Volgens het existentialisme, een filosofische stroming, is het leven op zich niet zinvol en heeft het geen algemeen doel. Dat leven krijgt pas zin als de persoon zelf iets kiest, iets wil bereiken. Het humanisme accentueert de menselijke onafhankelijkheid en de mogelijkheid om zelf inhoud te geven aan het leven. Daarbij past een mensbeeld waarin zelfregulering en het kiezen van een eigen weg vooropstaan en niet het gehoorzaam reageren op de buitenwereld of de onbeheersbare binnenwereld. 


6.2.1 Carl Rogers en de cliëntgerichte benadering 

In de eerste plaats ontwikkelde Carl Rogers niet alleen een theorie, maar vooral ook een therapeutische methode. Rogers werkte deze methode concreet uit en noemde haar cliëntgerichte therapie (client-centered therapy). De cliënt, als uniek individu, het eigen denken en voelen centraal dient te staan. Verder duidde hij ermee aan dat het niet de taak van de therapeut is om vast te stellen wat de cliënt mankeert en wat daaraan gedaan moet worden, maar dat de cliënt zelf, vanuit het eigen vermogen tot een positieve ontwikkeling en ontplooiing, moet aangeven hoe en waar verbeteringen kunnen plaatsvinden. Rogers sprak bewust ook niet van 'patiënten' maar van 'cliënten', om het volwaardige en niet-zieke van mensen die met een psychisch probleem worstelen. Een tweede reden om Rogers te kiezen als representant van de humanistische benadering is dat hij zich veel moeite heeft getroost om de hoofdpunten uit zijn theorie en therapie praktisch uit te werken, te beschrijven en toepasbaar te maken op allerlei menselijke relaties. 


De theorie van Rogers over de ontwikkeling van de individuele persoon

In de theorie van Rogers over de ontwikkeling van een individu staan vier uitgangspunten centraal.

I. Het eerste is dat de mens van nature de neiging heeft zijn in aanleg aanwezige individuele mogelijkheden te verwezenlijken. Deze neiging tot zelfverwezenlijking (self-actualizing tendency), ook wel tendens tot zelfverwerkelijking of zelfactualisatie genoemd, is de drijvende kracht achter de ontwikkeling en ontplooiing van de mens. 

II. Het tweede uitgangspunt in de theorie van Rogers is dat het bij het begrijpen van een persoon gaat om de werkelijkheid zoals de persoon deze subjectief beleeft. De realiteit van een persoon is de subjectieve realiteit, de persoonlijke waarneming van de anderen en de wereld, inclusief zichzelf. Dit subjectief waarnemen wordt wel percipiëren genoemd. Het centraal stellen van de subjectieve ervaring impliceert dat de persoon alleen zelf kan vertellen hoe diens werkelijkheid en persoonlijke referentiekader eruitzien.

III. Het derde uitgangspunt van Rogers is een combinatie van de eerste twee: het gedrag van een individu is de doelgerichte poging van dat individu om de behoefte aan zelfverwezenlijking te realiseren in een werkelijkheid zoals het die zelf percipieert. Het individu ontwikkelt zich zo dus in een wisselwerking met deze werkelijkheid. In deze ontwikkeling laat het individu zich leiden door een persoonlijk waarderingsproces waarmee het eigen ervaringen toetst aan de eigen, unieke behoeften aan zelfverwezenlijking. Daarbij worden de ervaringen die volgens de eigen perceptie helpen bij de verwezenlijking van de mogelijkheden die in aanleg aanwezig zijn positief gewaardeerd. Ervaringen die niet behulpzaam zijn, krijgen een negatieve waardering.

IV. Het vierde uitgangspunt van Rogers luidt dat het individu als gevolg van zelfverwezenlijking een samenhangend zelfbeeld ontwikkelt, dat in de eigen beleving op zichzelf staat in de omringende wereld: 'Ik ben me ervan bewust dat ik ik ben.' 


De behoefte aan positieve waardering

De humanistische benadering gaat ervan uit dat als een persoon zich naar eigen aard en aanleg wil kunnen ontplooien, de waardering van belangrijke anderen voor diens ontplooiing activiteiten positief en zonder voorwaarden moet zijn. Alleen als deze belangrijke anderen veel onvoorwaardelijke positieve waardering tonen, kan het individu tot zelfverwezenlijking komen. In het leven van alledag is er echter lang niet altijd sprake van onvoorwaardelijke waardering door anderen. Hier begint volgens Rogers dikwijls de verstoring van een harmonische persoonlijke ontwikkeling. Het gedrag dat hoort bij die ervaringen is voor anderen echter soms geen aanleiding er onvoorwaardelijk positief op te reageren. Zij stellen voorwaarden en beperkingen aan het gedrag van de persoon voordat zij deze zullen prijzen. Er is dan sprake van voorwaardelijke positieve waardering. Nu komt de persoon voor een dilemma te staan. Op de vraag hoe dit dilemma moet worden opgelost, is geen algemeen antwoord te geven. Belangrijke factoren die hierbij een rol spelen zijn de innerlijke kracht van de persoon om met verlies van waardering om te gaan en de hevigheid van de reacties die dat verlies oplevert. 

Hoewel het overnemen van regels, normen en waarden van de ouders en van andere mensen een normaal onderdeel van de ontwikkeling is, kan dit proces te ver worden doorgevoerd. De vraag is of het hier een onoplosbaar probleem betreft. Worden kinderen en volwassenen niet altijd enig geweld aangedaan in hun ontplooiing? Volgens Rogers hoeft dat niet het geval te zijn. De in aanleg aanwezige ontwikkeling hoeft niet te botsen met de eisen van de omgeving. Die omgeving moet dan wel bepaalde, algemeen menselijke gevoelens en uitingen respecteren en niet al te drastisch inperken. 

Om als zelfstandig en zichzelf regulerend individu te kunnen functioneren heeft de persoon echter ook behoefte aan positieve zelfwaardering. Volgens Rogers ontwikkelt deze zich onder invloed van de positieve waardering van anderen. 


Incongruentie

De diepste gevoelens die iemand heeft, worden door Rogers aangeduid als innerlijke ervaringen of kortweg de ervaring. Sommige wezenlijke ervaringen kunnen de afkeuring van anderen oproepen of omdat ze in strijd zijn met het beeld dat de persoon van zichzelf of van diens relatie met de buitenwereld heeft. Het effect is dat de persoon dergelijke ervaringen verdraait of ontkent en niet meer bewust beleeft. Onder de oppervlakte, echter - buiten het bewustzijn - blijven deze ervaringen aanwezig. Rogers spreekt hierbij over de incongruentie tussen de bewuste beleving van de persoon (diens 'ik' of zelfbeeld) en datgene wat zich aan wezenlijke ervaringen buiten het bewustzijn afspeelt (de 'ervaring').

Als iemand zich niet bewust is van de incongruentie, zal die zichzelf als een aangepast individu beschouwen. De persoon laat het eigen leven bepalen door wat deze denkt  moeten zijn en niet door wat deze is: de persoon probeert alleen te denken, te voelen en zich te gedragen zoals anderen menen dat deze behoort te denken, zich te voelen en zich te gedragen. 

Congruentie tussen zelfbeeld en ervaringen is een voorwaarde voor psychische gezondheid, en voor een ontwikkeling tot zelfverwezenlijking. Een bepaalde mate van verschil tussen zelfbeeld en ervaringen is echter moeilijk te voorkomen. Als het verschil niet te groot is, hoeven dergelijke ervaringen geen bedreiging voor het bestaande zelfbeeld in te houden; zij kunnen bewust worden beleefd en deel gaan uitmaken van het (nieuwe) zelfbeeld. 

Rogers heeft het begrip 'incongruentie' ook nog op een andere wijze in zijn theorie uitgewerkt en wel in het onderscheid tussen het zelfbeeld en het ideaalbeeld van zichzelf. Het zelfbeeld is de wijze waarop iemand zichzelf beleeft. Het ideaalbeeld is het beeld waaraan de persoon graag zou willen voldoen. Dit wordt in sterke mate bepaald door de normen en waarden van de buitenwereld die de persoon zich eigen heeft gemaakt. Wanneer zelfbeeld en ideaalbeeld samenvallen spreekt Rogers van de fully-functioning person (volledig functionerende persoon). Doordat deze is opgegroeid met onvoorwaardelijke positieve waardering, voelt de persoon zich geheel geaccepteerd. Er is dan ook sprake van zelfaanvaarding. Als mensen veel voorwaardelijke waardering ervaren, voelen ze dat ze niet deugen zoals ze zijn (zelfbeeld) en dat ze anders, beter, zouden moeten zijn (ideaalbeeld).


6.2.2 De behoeftepiramide van Abraham Maslow 

In 1970 ontwikkelde Maslow de positieve motivatietheorie. Uitgangspunt van zijn theorie is dat de menselijke behoeften hiërarchisch geordend zijn, dat wil zeggen dat mensen pas streven naar de bevrediging van hogere behoeften als de lagere goeddeels zijn vervuld. 

  • Aan de basis staan de motieven die voortkomen uit primaire levensbehoeften, zoals voedsel, water en lucht. 

  • Vervolgens is de behoefte aan veiligheid aan de orde. Als deze behoefte in het leven echter blijft domineren, is er sprake van neurotisch gedrag. Men vermijdt, al dan niet op een dwangmatige manier, nieuwe en onverwachte ervaringen en richt het leven zo voorspelbaar mogelijk in.

  • Een trede hoger in de hiërarchie staat de behoefte aan liefde en saamhorigheid. Niet te kunnen realiseren van deze behoefte vormt volgens Maslow een belangrijke oorzaak van emotionele problemen.

  • Nog een trede hoger in de hiërarchie staat de behoefte aan een gevoel van competentie en aan de erkenning van die competentie door anderen. Als deze behoefte aan achting wordt vervuld, ontwikkelt het individu zelfvertrouwen, maar als vervulling achterwege blijft, ontstaan gevoelens van minderwaardigheid en hulpeloosheid. 

  • Aan de top van de hiërarchie staat de behoefte aan zelfverwezenlijking, die leidt tot het volledige gebruik van talenten en capaciteiten. 


Kritiek gegeven op motivatie theorie: zo stellen critici dat hij wel heel sterk de waarden en prestaties van door hem bewonderde personen als maatstaf heeft genomen voor de beoordeling van mensen in het algemeen. De theorie heeft daardoor iets elitairs. 


6.3 De humanistische benadering in relatie tot psychopathologie

Rogeriaans georiënteerde hulpverlener neemt niet de rol van expert-therapeut die een diagnose stelt. Het uitgangspunt is dat de cliënt zelf het best de eigen belevingswereld kent. Rogers spreekt dan ook niet in termen van ziekte of psychische stoornissen. Volgens hem vinden allerlei verschillende gedragingen die doorgaans als gestoord of onaangepast worden aangeduid, hun oorzaak in een verstoorde of geblokkeerde zelfverwezenlijking.

Ontwikkelingen na Rogers

Wexler (1974) vatte de therapeut op als een soort 'plaatsvervangende informatieverwerker'. Rice (1974) zag daarbij voor de therapeut vooral een 'evocerende' taak weggelegd. Dat wil zeggen dat de therapeut bij de cliënt bepaalde belevingsinhouden oproept, die vervolgens bewerkt worden.

Eugene Gendlin ontwikkelde de experiëntiële therapie, waarbij op innerlijke belevingen gefocust wordt. Het therapeutische proces is allereerst gericht op het bewust maken van preconceptuele, lichamelijk ervaren 'wijsheden'. Vervolgens worden deze lichamelijk ervaren gevoelens in taal vervat of anderszins gesymboliseerd. 

In Nederland evolueerde de cliëntgerichte psychotherapie vooral tot een procesgerichte benadering, waarvan procesgerichte gesprekstherapeut spitst zich in de werkwijze toe op dát aspect van het functioneren van de cliënt dat rigide geworden is, gestagneerd of geblokkeerd is geraakt, teneinde het procesmatig functioneren van de cliënt, als geïntegreerd geheel, op een hoger plan te brengen. 

Swildens (1988) benaderde de procesgerichte gesprekstherapie vanuit een existentieel-fenomenologisch perspectief. De procesgerichte gesprekstheraput gaat achtereenvolgens in op de symptomatologie waarmee de cliënt zich aanmeldt, datgene wat de cliënt als verklaring voor het eigen gedrag en vooral voor een gestagneerd leven aanvoert (=de persoonlijke mythe van de cliënt), en wat de cliënt op dat moment tegenhoudt om 'volop' te leven ('diens alibi tot existeren') en/of tot oplossingen te komen (diens keuzeverhinderingsmechanismen). Uiteindelijk wordt dit geïntegreerd met het eigen zelfbeeld en de eigen existentiële situatie. 


6.4 Implicaties voor behandeling

6.4.1 De cliëntgerichte therapie

Volgens Rogers moet therapie aan drie voorwaarden voldoen. Deze voorwaarden zijn nodig en tegelijkertijd voldoende om veranderingen in de persoon tot stand te laten komen; het zijn de necessary and sufficient conditions of therapeutic personality change. 

  1. De therapeut in de relatie met de cliënt moet congruent kunnen functioneren. 

  2. De therapeut treedt de cliënt met een maximum aan onvoorwaardelijke positieve waardering tegemoet. 

  3. De therapeut leeft zich maximaal in de denk- en gevoelswereld van de cliënt, met andere woorden: empathie toont. 

Volgens Rogers kan de therapie worden afgerond als de cliënt door toegenomen zelfacceptatie weer voldoende vrij en congruent met de eigen wezenlijke ervaringen kan omgaan. 

Rogers pleitte uitdrukkelijk voor een meer gelijkwaardige opstelling tussen therapeut en cliënt. Veeleer is de therapeut een tijdelijke metgezel op het levenspad van de cliënt, die samen met de cliënt zoekt naar nieuwe wegen die mogelijk ingeslagen kunnen worden. Deze opstelling impliceert een aantal zaken die de therapeut vooral niet (meer) zou moeten doen, zoals het geven van adviezen en het beoordelen of interpreteren van het gedrag van de cliënt. Kortom, de therapeut diende 'niet-directief' te zijn. Aan deze opstelling ontleende deze therapeutische richting dan ook haar eerste naam: de non-directieve therapie


6.4.2 De emotiegerichte therapie

Tegenwoordig manifesteert de cliënt-of persoonsgerichte psychotherapie zich vooral als een proces-experiëntiële psychotherapie, die meestal aangeduid wordt als emotiegerichte therapie (Emotion Focused Therapy/ EFT). Een belangrijke vooronderstelling in EFT is dat emoties bepalend zijn voor de constructie van het zelf en de wijze waarop dit georganiseerd is. Emoties kunnen beschouwd worden als al dan niet adequate vormen van informatieverwerking en actietendensen die mensen op hun omgeving gericht houden en bepalend zijn voor hun welbevinden. Daarom zijn emoties belangrijk: zij verschaffen de mens informatie over de vraag of een bepaalde situatie gunstig of juist nadelig is voor het vervullen van een belangrijk(e) behoefte, waarde of doel. 

Inadequate emoties ontstaan vanuit het oogpunt van de emotiegerichte therapie door negatieve ervaringen en 'socialisatie' en vooral door mislukkingen in de vroege ontwikkeling van gevoelens. Zo kan een kind in reactie op eigen initiatieven tot intimiteit of autonomie door de ouders kritisch en afwijzend worden bejegend. Als gevolg daarvan zal het kind waarschijnlijk emotieschema's ontwikkelen waarin intimiteit en autonomie verbonden zijn met angst en schaamte of met verdriet. De emotiegerichte therapie is er dus allereerst op gericht om de cliënt zich bewust te laten worden van eigen emotionele belevingen. De opgave voor de therapeut is de cliënt bij dit toenaderingsproces te helpen. Dat kan onder andere door de cliënt uit te nodigen om op een recente belangrijke gebeurtenis in zijn leven in te gaan. Vervolgens staat de cliënt bij de meest saillante momenten daarvan stil en laat de daarbij opkomende belevingen op zich inwerken (evocatieve ontvouwing). Een andere manier om dat te bereiken is focusing, de door Gendlin geïntroduceerde methode om vage gevoelens via lichamelijk gevoelde beleving (de felt sense) nader te exploreren en van betekenis te voorzien. 

Later introduceerde Greenberg in de cliëntgerichte methoden enkele 'technieken' uit de Gestalttherapie, zoals het voeren van zogenoemde tweestoelendialogen. In de ene stoel stelt de cliënt zich voor hoe het is om uitdrukking aan bepaalde gevoelens te geven, in de andere stoel kan de cliënt dan nagaan hoe dat mogelijk bij anderen overkomt en vanuit die positie reageren.Na de arousal van de emotie(s) een nieuwe betekenis aan te geven of het gevoel in te ruilen voor een ander, beter bij de situatie passend gevoel. Daarbij is het adagium: 'veranderen van emoties door emoties'. 

Hoewel EFT in eerste instantie gericht is op verandering van emoties, kan het in de therapie ook uitsluitend gaan om het beter reguleren van emoties. In algemene zin staat emotieregulatie voor het vermogen om emoties te verdragen, zich ervan bewust te zijn, ze onder woorden te brengen en ze adequaat te gebruiken om het lijden te reguleren en persoonlijke behoeften en doelen te bevorderen. 


Bron: Van der Molen, H. T. (Red.). Klinische psychologie: Theorieën en psychopathologie (4th edition) (hoofdstuk 6) Noordhoff.


05. Psychodynamische benadering van psychopathologie

 5.1 Een historische schets

Hoewel de psychoanalyse natuurlijk niet in een theoretisch vacuüm is ontstaan, wordt eén man als haar belangrijkste grondlegger gezien: Sigmund Freud. Freud was er namelijk van overtuigd dat psychische klachten worden veroorzaakt door onderliggende, onbewuste emotionele conflicten uit de kindertijd. Dit idee leidde tot de nog steeds kenmerkende psychoanalytische interventie waarin men probeert onbewuste conflicten bewust te maken. Zeggen wat er in je opkomt als een vorm van exposure zou de angst voor bewustwording (van onderbewuste conflicten) doorbreken. Helaas bleek dat niet zo eenvoudig, want Freud merkte dat zijn patiënten zich verzetten tegen bewustwording, omdat volgens hem oude herinneringen emotioneel te aangrijpend waren. Zo ontstond het concept weerstand. Bij dit concept wordt ervan uitgegaan dat dreigende (h)erkenning van het oude conflict angst, schaamte of schuld oproept. 

Freud beantwoordde vervolgens de vraag waarom er überhaupt onbewuste conflicten ontstaan. Hij ging ervan uit dat we emoties en verlangens kunnen hebben die zo afkeurenswaardig of in conflict zijn met andere emoties, verlangens of overtuigingen, dat we ze 'wegmaken' of ‘vergeten’.  Freud constateerde dat onbewuste emoties en verlangens wel over seksualiteit moeten gaan. Later in de ontwikkeling van de psychoanalyse kreeg de doodsdrift, het agressieve streven naar kapotmaken, ook een belangrijke plek. Dit vinden we met name terug in de theorie van Melanie Klein en haar volgers.

Freuds aanname dat onze persoonlijkheidsstijl in de vroege jeugd wordt gevormd, wordt steeds meer bevestigd door wetenschappelijk onderzoek. In elke psychodynamische behandeling is de ontwikkelingsgeschiedenis van de patiënt dan ook een belangrijk aandachtspunt.

Niet een gesprek voeren, maar luisteren naar de vrije associaties van de  patiënt en daarin lijnen ontdekken, werd de aanbeveling. Hierdoor ontstond als reactie een tegenbeweging. In bijvoorbeeld de zelfpsychologie van Heinz Kohut werd empathisch reageren juist een belangrijke therapeutische techniek en Carl Rogers ontwikkelde zijn client-centered therapy. 

In de NPaV (de nederlandse psychoanalytische Vereniging) is er ruimte voor verscheidenheid van therapeutische stromingen en hedendaagse uitwerkingen van het Freudiaanse model. Zo werd het model van Melanie Klein met het dominante belang van agressie en fantasieën in de zeer vroege kindertijd, en voor de intersubjectieve psychoanalyse met een nadruk op het gezamenlijk woorden vinden voor emoties en ervaringen die ontstaan tussen patiënt en therapeut. 


5.2 De psychodynamische benadering nader beschouwd

Vanaf het moment dat Freud erachter kwam dat veel onbewust materiaal toegankelijk werd wanneer patiënten hem ervoeren als hun vader, moeder, broer of zus, wordt dit fenomeen overdracht genoemd. Tegenwoordig gaat de psychodynamische benadering uit van twee manieren waarop de overdracht zich kan manifesteren. 

  • De eerste manier is via impliciete geheugenprocessen. In de eerste levensjaren of als mensen aan hevige stress worden blootgesteld, zijn mensen niet in staat de ervaringen bewust op te slaan in het expliciete geheugen. Er kan dus niet meer aan herinnerd noch over nagedacht worden. Maar de ervaringen worden wel degelijk opgeslagen, namelijk in de vorm van innerlijke werkmodellen, die samen een blauwdruk vormen waarmee mensen relaties vormgeven of emoties reguleren. Er ontstaan dus geen correcte beelden, verhalen of herinneringen waarover ze kunnen praten. Desondanks 'onthoudt' het lijf de gebeurtenissen wel: het reageert automatisch op prikkels zonder dat dit enige bewuste onderliggende betekenis heeft. Het is te vergelijken met een pavlovreactie: het lijf reageert automatisch op basis van een impliciet geheugenspoor. 

  • De tweede manier waarop volgens de psychodynamische benadering ervaringen uit het verleden kunnen worden overgedragen, is gebaseerd op drongen herinneringen die naar boven zouden komen uit het expliciete geheugen. Er wordt verondersteld dat verdringing plaatsvindt doordat herinneringen of emoties onbewust met afweermechanismen worden bewerkt en vertekend.

 Een schaamtevol moment dat ooit diepe indruk maakte, wordt bijvoorbeeld zoveel mogelijk uit de bewuste beleving gehouden door alle situaties die daaraan herinneren te vermijden (afweermechanisme: vermijden). Maar hetzelfde moment kan ook vertekend worden door de schaamte te ontkennen. Zo kan iemand later over de gebeurtenis zeggen: 'Dit was een nieuwe ervaring, goed dat ik die heb meegemaakt' (afweermechanisme: loochenen). Ook projectie is zo'n herkenbaar afweermechanisme: eigen emoties worden afgekeurd en worden aan een ander toegeschreven. Er bestaat een veelheid van afweermechanismen die leiden tot onbewust functioneren. 

Een belangrijke theoretische ontwikkeling in de psychoanalyse sinds Freud is dat psychische problemen niet meer uitsluitend worden geduid als uitingen van afgeweerde seksuele en agressieve driften. Er wordt nu van uitgegaan dat mensen door veel meer biologische affectieve systemen gemotiveerd worden. Naast (seksuele) lust en agressie zijn dat aangeboren affecttoestanden als nieuwsgierigheid, de behoefte om te spelen, de behoefte om ons veilig te hechten en voor elkaar te zorgen, verlatingsangst, en paniek. 

De blauwdruk die ontstaat uit impliciete geheugenprocessen wordt het impliciet zelf genoemd. Tijdens een therapie zijn ervaringen vanaf het derde of vierde jaar veel toegankelijker. Ook al zijn ze inmiddels deels afgeweerd, eerst werden ze bewust ervaren en verankerd in een subjectief zelf. Het subjectief zelf kan het best worden beschreven als een narratief: 'Dit heb ik meegemaakt en daarom ben ik nu wie ik ben.' Parallel aan de ontwikkeling van het subjectief zelf ontstaat ook het vermogen met een afstandje naar zichzelf te kijken en over zichzelf te reflecteren. Dit wordt het objectiverende zelf genoemd, dat een belangrijke rol speelt bij het ervaren van emoties als schaamte, trots of schuld. 


5.3 De psychodynamische benadering in relatie tot psychopathologie

Psychopathologie is volgens de psychodynamische zienswijze een samengaan van unieke manieren om emoties te reguleren en deze persoonlijke betekenis te geven. De therapeut en de patiënt brengen samen in kaart hoe de klachten zich hebben ontwikkeld en hoe ernstig ze op dit moment zijn. Als de therapeut sterk het vermoeden heeft dat de klachten veroorzaakt worden door onderliggende psychopathologie, legt die aan de patiënt voor dat die mogelijk vooral veroorzaakt worden door diens persoonlijkheidstijl. Binnen de psychodynamische benadering wordt psychopathologie grofweg onderscheiden in conflictpathologie en ontwikkelingspathologie.


5.3.1 Conflictpathologie

Conflictpathologie kan ontstaan als een kind in de loop van de ontwikkeling gedachten, gevoelens of fantasieën had die conflicteren en niet samen konden gaan. Schaamtevolle of schuldbeladen conflicten kunnen uit de bewuste beleving worden verdrongen, en uiteindelijk zorgen voor spanningsklachten, emotionele vervlakking of lichamelijk ongemak. Problemen, klachten, ziektes of verlieservaringen interpreteren zij onbewust als een verdiend loon en terechte straf. Therapie voor deze schuldproblematiek is ingewikkeld, omdat deze patiënten zichzelf soms onbewust ook geen goede therapie-ervaring gunnen.

Conflictpathologie betreft vaak emotionele conflicten van seksuele gevoelens tegenover schuld, seksuele gevoelens tegenover schaamte, tedere verlangens naar afhankelijkheid tegenover angst voor verlating, of verlangens naar autonomie tegenover angst voor afwijzing. De realiteit is dat iedereen veelvuldig conflicterende emoties ervaart. Maar voor de patiënt is zo'n tegenstelling niet overbrugbaar omdat ze voelt als 'echt' en niet als een gevoelsmatig conflict.


5.3.2 Ontwikkelingspathologie 

Het psychodynamische gebruik van de term ontwikkelingspathologie verschilt van de betekenis ervan in de DSM-5-TR-classificatie neurobiologische pathol ontwikkelingsstoornissen, zoals ADHD en autismespectrumstoornissen. In de psychodynamische zienswijze wordt met ontwikkelingspathologie bedoeld dat sommige psychische functies onvoldoende tot ontwikkeling zijn gekomen, zoals denken aan en praten over emoties, kunnen verdragen van emoties als angst, frustratie, schaamte of schuld, en basaal durven vertrouwen op de ander als een betrouwbare bron van informatie over het leven (het epistemisch vertrouwen). 

De ontwikkeling verloopt van lichamelijke toestanden (affecten) naar het herkennen daarvan als betekenisvol (emoties) en naar praten en denken erover (gevoelens). Als dit ontwikkelingsproces is verstoord is het voor het kind en de latere volwassene niet mogelijk de innerlijk gerustellende stap te maken.  Bij patiënten met ontwikkelingspathologie is het onvoldoende gelukt om de rauwe affectieve toestanden betekenis te geven als emoties en die te ervaren als gevoelens. Er wordt in de psychodynamische theorie verondersteld dat de betreffende kinderen dusdanig veel aan hun lot overgelaten werden dat er van vroegkinderlijke traumatisering kan worden gesproken. Patiënten met ontwikkelingspathologie kunnen veelal op bepaalde gebieden goed ontwikkeld zijn maar emotioneel op een laag ontwikkelingsniveau functioneren. Er is vaak sprake van ernstig lijden, maar patiënten kunnen zelf niet goed zeggen waaraan. Ze vertellen over onrust, andere mensen die akelig doen, lichamelijke klachten of vage zelfbedachte verklaringen die moeilijk te volgen zijn (pseudo-mentaliseren).


5.3.3 Zich verschuilen in een onbewuste fantasiewereld 

Naast conflict- en ontwikkelingspathologie, onderscheid de psychoanalyse nog een derde vorm van psychopathologie, Sommige volwassenen kiezen als oplossing voor intens teleurstellende relaties met belangrijke anderen in de vroege kindertijd om zich terug te trekken in een eigen psychisch toevluchtsoord (psychic retreat). Ze vonden toen en vinden nu troost in een fantasie waardoor ze zichzelf minder teleurgesteld in anderen voelen. Deze fantasie maakt het leven draaglijker. De patiënt zal aspecten van de actuele buitenwereld op zo'n manier vermijden dat deze geen storende invloed kunnen uitoefenen op het voortbestaan van een impliciete overtuiging in de binnenwereld.

Bij narcistische dynamiek is er vaak sprake van specifieke uitingen van een disfunctioneel zelfgevoel, van disfunctionele emoties en forse interpersoonlijke problemen. Maar, en dat is wezenlijk voor het zich verschuilen in een psychisch toevluchtsoord, de patiënt heeft daar zelf geen weet van. Wanneer mensen als kind een bepaalde fantasie aanwenden om het leven draaglijker te maken, dan bevindt deze fantasie zich in eerste instantie in het expliciete geheugen. Maar wanneer deze herhaaldelijk wordt voorgesteld en beleefd, kan deze ook overgaan naar het impliciete geheugen. Om te voorkomen dat de fantasie wordt ontkracht, moeten omstandigheden die haaks staan op de fantasiewereld dus zo veel mogelijk vermeden of ontkend worden. 

De Britse psychoanalyticus John Steiner (2011) beschrijft het psychisch toevluchtsoord als een plek in de binnenwereld waar het relatief rustig en veilig is en die beschermt tegen angst, pijn, schaamte en andere relationele moeilijkheden. Veel patiënten spreken hierover in metaforische termen als hun cocon, hun schuilkelder of een harnas. Het grote probleem met deze manier van opsplitsen van het zelf is dat beide werelden beperkt weet van elkaar hebben en dat er altijd weerstand is tegen verandering. 


5.4 Implicaties voor behandeling

 Er zijn in de afgelopen vijftig jaar allerlei therapieën ontwikkeld om mensen goed te helpen met concrete psychische klachten, zonder dat de onderliggende oorzaak uitgebreid wordt onderzocht. Zo'n symptoomgerichte behandeling kan zeer effectief zijn. 

De psychodynamische therapeut richt zich in de behandeling echter niet op het oplossen van symptomen, maar op het gedeelte van het probleem dat onbewust is. De therapeut gaat met de patiënt op zoek naar het onderliggende disfunctionele netwerk van emotionele ervaringen die de patiënt belemmert. Het subjectieve zelf wordt dus chronisch ondermijnd. 

In een psychodynamische behandeling streeft men verandering na door belemmerende emotionele patronen die in het verleden zijn ontstaan te bewerken door ze inzichtelijk te maken en door het opdoen van nieuwe relationele ervaringen in de therapeutische relatie. Want beide soorten ervaringen leiden tot een nieuwe blik op zichzelf en openen de mogelijkheid tot een veranderd subjectief zelf en vaak een milder objectiverend zelf. Vandaar dat psychodynamisch therapeuten het therapiedoel soms formuleren als 'door zelfkennis en nieuwe ervaringen zich vrijer en veiliger gaan voelen, zodat het leven meer (positieve) betekenis krijgt'


Intersubjectieve psychoanalyse

In de laatste decennia heeft de intersubjectieve psychoanalyse aan betekenis gewonnen. Deze stroming is een reactie op het idee van een objectieve therapeut die op grond van diens kennis en ervaring uitspraken zou kunnen doen over onbewuste processen van de patiënt, zoals dat traditioneel in de psychotherapie leefde. Niet alles wat de patiënt in de therapiekamer beleeft, is namelijk helemaal terug te voeren op overdracht vanuit de levensgeschiedenis. Wat er ontstaat tussen therapeut en patiënt is het gevolg van het unieke karakter van de therapeut. Zij beïnvloeden elkaar (veelal onbewust). De fictie van een grotendeels objectieve, observerende therapeut is dus achterhaald. Wanneer er wrijving en frustratie ontstaat in de therapeutische relatie, zal de therapeut ook diens eigen aandeel daarin serieus moeten onderzoeken volgens de intersubjectieve psychoanalyse.

Rouwverwerking

Rouwverwerking een belangrijk bestanddeel van psychodynamische therapie. De nadruk ligt op stoppen met zoeken naar wat er niet was en te accepteren wat er niet is (geweest) en niet meer zal komen. 


5.4.1 Behandeling van conflictpathologie

Vaak is een patiënt met conflictpathologie in staat om in een afstandje naar de problemen te kijken en er zo over te praten dat therapeut er ook een beeld van krijgt. Therapeut en patiënt gaan op zoek naar onderliggende betekenissen en onbewuste gevoelens en impulsen die mogelijk worden afgeweerd of geprojecteerd. Met de kennis over de werking van afweermechanismen zoekt de therapeut sporen van verdrongen conflicten in het verhaal van de patiënt. 


5.4.2 Behandeling van ontwikkelingspathologie 

De patiënt lijdt aan een onvermogen om de eigen affectieve, lichamelijke signalen te begrijpen en realiseert zich niet dat de eigen beleving sterk subjectief is. Vaak is het dan ook moeilijk om een onderscheid te maken tussen de eigen beleving en het perspectief van iemand anders. 'Klassieke' interpretaties genereren is ingewikkeld, omdat de patiënt zich nauwelijks iets kan voorstellen bij alternatieve perspectieven waardoor deze niet als helpend of verdiepend worden ervaren. In tegendeel, de patiënte voelt zich niet gezien en erkend in het eigen gevoel. 

De eerste taak van de therapeut is samen met de patiënt op zoek te gaan naar woorden en betekenissen voor de emoties. De therapeut helpt de patiënt de ervaringen zo goed mogelijk te verwoorden en de logica hierachter te gaan begrijpen en erover te reflecteren (mentaliseren).

Het onderzoeken van de dynamiek binnen de therapeutische relatie vergroot de kans dat patiënten ook echt iets voelen bij wat wordt besproken. Er wordt gepraat en nagedacht over iets wat zich op datzelfde moment afspeelt. Wanneer dat regelmatig gebeurt zal de emotionele beleving steeds meer 'gekoppeld' kunnen raken aan de rationele reflectie en niet langer een eigen en ongecontroleerd leven leiden. 


5.4.3 Behandeling van de teruggetrokken patiënt 

De in een fantasie teruggetrokken patiënt is in therapie maar zeer beperkt emotioneel te bereiken. De patiënt kan met een deel van de innerlijke wereld 'gewoon' in therapie zijn en daarin ook echt veranderingen doormaken. Parallel daaraan leeft de patiënt echter in een gerealiseerde droom.

De therapeut blijft daarom tijdens de gesprekken geduldig wachten tot er kleine momenten zijn waarop er een barstje in de cocon van het toevluchtsoord komt. Kortom, werken met patiënten die in een fantasietoevluchtsoord zitten, is tijdrovend en veeleisend. 


5.4.4 Algemene opmerkingen over de behandeling

Een psychodynamisch werkende psychotherapeut is geen belanghebbende partij in het leven van de patiënt. De therapeut luistert naar diens overwegingen, twijfels en (onbewuste) wensen en verlangens. Juist door geen adviezen te geven en geen belang te hebben bij de keuzes die de patiënt maakt kan de therapeut geëngageerd en echt geïnteresseerd blijven in wat de patiënt drijft, wat haar/hem bang maakt en hoe de innerlijke worsteling kan worden begrepen en verhelderd.

De enige uitzondering geldt bij vermoeden van schade aan kinderen

Een aantal concrete interventies die kenmerkend zijn voor psychodynamische psychotherapie en empirisch onderbouwd zijn:
1. Focus veel meer op emoties dan op feitelijk gedrag. 

2. Focus op de afweermechanismen.

3. Probeer thema's en patronen op te sporen. 

4. Focus op relaties.

5. Focus op de therapeutische relatie en de overdracht.

6. Focus op fantasieën, dromen en andere onbewuste (impliciete) processen

7. Focus op lichamelijke verschijnselen omdat deze kunnen wijzen op affecten die nog geen betekenis hebben gekregen als emoties. 

8. Focus op tegenoverdracht

5.5. Tot besluit

Onderzoek naar de werkzaamheid van psychotherapie wijst keer op keer uit dat deze afhangt van de kwaliteit van de therapeutische relatie en enkele persoonlijkheidsvariabelen bij zowel therapeut als patiënt. Dat zijn twee aspecten waar de psychoanalyse zich bij uitstek op richt. In het verlengde hiervan ligt de toenemende aandacht voor breuken in de therapeutische relaties, ook in de cognitieve gedragstherapie.